La defaite des Hollandois, dans leur quartier, proche d’Ameyden, par les Troupes du Roy, sous le Compte de Saulx
Door de Universiteitsbibliotheek van Gent is het gedigitaliseerd beschikbaar gesteld.
Herdenking Rampjaar 1672-2022
Met het oog op de herdenking van het Rampjaar 1672 heeft de Historische Vereniging van Ameide en Tienhoven (HVAT) de beschikbare historische bronnen zo volledig mogelijk geïnventariseerd. Veel is gedigitaliseerd en voor iedereen beschikbaar. Sommige bronteksten zijn in het Frans. Een aantal daarvan hebben we laten vertalen. Alinda Wolthuis, Beppie de Vries en Koos van Noppen hebben geheel belangeloos aan dit project gewerkt, waarvoor wij hen hartelijk danken. Het is mogelijk dat we bronnen over het hoofd hebben gezien of dat er onvolkomenheden in de vertalingen zitten. Voor aanvullingen en kritiek staan we altijd open.
Op deze webpagina tref je de vertaling aan uit het boek La defaite des Hollandois. De originele tekst kun je hier vinden.
Sam Janse,
voorzitter van de HVAT,
februari 2022
Toelichting:
Dit werkje, De nederlaag van de Hollanders, in hun legerplaats, dichtbij Ameyde, toegebracht door de Troepen van de Koning, onder bevel van de Graaf van Saulx, komt uit een verzamelbundel. Het verslag van de strijd rond Ameide heeft daarin het nummer 146 gekregen en is op pagina 1233-1240 te vinden. Het boekje is op 13 december 1672 in Parijs verschenen, erg snel na de schermutselingen van november dat jaar.
De auteur van het boekje en de redacteur van de verzamelbundel was tot nu toe niet te achterhalen.
Van dit boekje zijn de voor onze streekgeschiedenis belangrijke passages vertaald.De genoemde plaatsnamen zijn niet altijd eenvoudig te identificeren. Hylestein is volgens dr. A. Vroon waarschijnlijk Hagestein.
[1234] Enkele Duitse soldaten van het legerkwartier van kolonel Bampfield hadden zich naar Hylestein begeven, naar een kapitein van het Regiment van Saulx die daar gelegerd was. Hij stuurde ze terug naar de Graaf van Saulx en men vernam van hen dat er in dat kwartier enkel het Regiment van genoemde kolonel was, teruggebracht tot 200 gewapende mannen, alle anderen waren gedeserteerd of ziek.
Ze voegden daaraan toe dat er een verschansing op een steenworp afstand was en dat men vanuit hetzelfde kwartier en aan de overzijde van het Kanaal van Gorcum, daarheen kon gaan via een weg die ze zouden aanwijzen, hem van achteren aanvallen, de wacht tussen het kwartier en de verschansing doorbreken en dat er, zodra de aanval geslaagd zou zijn, ze zonder ook maar één obstakel vandaar zouden kunnen doortrekken, tot aan het legerkwartier, temeer daar er slechts één doorgang zou zijn, zonder palissade of borstwering.
Dat verslag werd uitgebracht aan de Hertog van Luxembourg, die waakzaam en succesvol het bevel voerde over de troepen van de Koning [1235] in Utrecht. Hij was zeer verheugd met deze mogelijkheid om de voorsprong van de legers van Zijne Majesteit te vergroten en gaf opdracht aan de Graaf van Saulx om zo snel mogelijk een verkenning uit te voeren.
Men bevestigde min of meer wat de Duitse overlopers hadden verteld en daarop heeft de Graaf bevel gegeven, op 15 november, om 300 man uit zijn Regiment te nemen en 200 van Castelnau om te proberen deze wachtpost in te nemen, waarvan men zei dat die niet meer dan 50 man telde en te zien of hij iets kon ondernemen tegen dit legerkamp.
Hij vertrok om drie uur ’s middags met zijn troepen, 50 dragonders, eenzelfde aantal ruiters en ongeveer 100 vrijwillige officieren, onder wie de Markies van Castelnau en de Bouflait en hij maakte tegelijkertijd een kapitein van zijn Regiment vrij om met 30 soldaten in een hinderlaag te gaan liggen tussen Lexmond en Ameyden, om zo te voorkomen dat men verslag zou uitbrengen over zijn tocht, zowel vanuit Viane als vanuit andere plaatsen. [1236]
Desondanks, toen hij in het eerder genoemde Lexmond arriveerde, kwam deze kapitein hem verzekeren dat de vijanden gewaarschuwd waren voor het plan dat men vanaf die kant tegen hen had beraamd, dat zij sinds men hen op verkenning had gestuurd een bewaking hadden toegevoegd aan een barrière die op driekwart mijl voor hun verschansing lag, dat hij gezien had hoe ze hun wacht aflosten en dat de wacht maar leek te bestaan uit slechts 8 of 10 man te voet.
De Graaf van Saulx gaf bevel aan deze kapitein om zijn soldaten de vuurwapens aan de kant te laten leggen en deze wacht met getrokken zwaard te overmeesteren, om niemand te alarmeren die zou kunnen verhinderen dat het plan werd uitgevoerd; dat was de meest behoedzame aanpak.
Het geluk was met hem, want de vijanden verlieten uit zichzelf de verschansing, zonder op zijn mensen te wachten en zonder te schieten. En zo raakte hij ervan overtuigd dat hij zijn doel veilig zou bereiken omdat hij de indruk had dat de mannen te voet nauwelijks eerder [1237] dan hij bij hun legerkamp konden komen om daar verslag uit te brengen van de tocht.
Niettemin vergiste hij zich daarin, want deze wacht bestond uit cavaleristen die de paarden bestegen die ze in nabijgelegen huizen hadden gestald en spoorslags naar hun kwartier gingen om alarm te slaan.
Overigens bleek de weg zo slecht voor de infanterie, dat die maar langzaam vorderde, zodat de vijanden over de opmars vernamen, twee uur voordat ze konden aankomen en zodoende hadden de vijanden niet alleen de tijd om de wapens op te nemen, maar ook om een compagnie van de Marine te laten komen, met andere troepen uit het legerkamp, dat dicht bij Ameyde lag.
Ook waren de onzen nog maar nauwelijks halverwege hun verschansing, toen ze de tamboers hoorden slaan, maar de Graaf van Saulx dacht dat hij al te ver was gevorderd, om nog af te wijken van zijn plan. Hij ging voorwaarts en verzekerde zich van een daverend succes, niet alleen dankzij de kwaliteit van de troepen, maar ook dankzij de moed van de vrijwillige officieren die hem begeleidden. [1238]
Toen hij binnen het schootsveld van de vijanden achter de verschansing kwam vond hij twee wegen om erheen te gaan, die van de dijk en de weg die de Duitse overlopers hadden aangewezen, die nogal moeilijk was vanwege een watergang van vijf voet diep.
Hij besloot om ze allebei te nemen om twee aanvallen te plaatsen, nadat hij de tweede een beetje had laten aanpassen. Maar het fort was anders gelegen dan men hem had verteld.
Daardoor kon hij het niet van de achterkant innemen, zodat hij het kanaal helemaal volgde en dat was veel beter dan men had gezegd.
Er waren twee omheiningen met palen van zeven voet hoog en zo stevig dat hij ze slechts met veel moeite en tijd zou kunnen doorzagen. De borstwering was acht voet hoog en bestand tegen kanonnen, en er waren twee stukken geschut die in gereedheid werden gebracht zodra de vijanden doorhadden dat ze zouden worden aangevallen.
Er bevonden zich bovendien drie fregatten op het water, die met hun kanonnen de verschansing verdedigden. Maar dit alles bracht de [1239] Fransen, die des te meer moed vatten naarmate de moeilijkheden toenamen, niet van de wijs.
De graaf van Saulx gaf bevel aan de grenadiers om de palissaden neer te halen, en omdat dat niet helemaal gelukte, besloot hij om de officieren er overheen te laten springen.
Hij slaagde daar wonderwel in, dankzij de moed van alle dappere mannen die bij hem waren, zodat de verschansing in minder dan een half kwartier werd overmeesterd, hoewel deze werd verdedigd door 500 mannen, ondersteund door bijna net zoveel manschappen.
Ze vluchtten allemaal zonder noemenswaardige tegenstand te hebben geboden. Degenen die de graaf van Saulx volgden, voegden zich bij hem in het fort, zodat hij ca 250 man om zich heen had verzameld. Hij marcheerde rechtstreeks door naar het legerkamp.
Maar de vijanden hadden alle tijd gehad om te vertrekken, terwijl onze soldaten, die de hindernis van de palissaden hadden moeten nemen, niet op tijd konden arriveren en zodoende moest hij zich tevreden stellen met het in brand steken van het dorp. [1240]
Zij leden een aanzienlijk verlies: er werden er meer dan 50 ter plekke gedood, meer dan 100 verbrand in het dorp en eenzelfde aantal krijgsgevangen gemaakt.
Aan onze zijde hebben we amper 20 soldaten verloren, naast enkele officieren die gedood of gewond raakten, waaronder er niet één was die zich niet had onderscheiden en de grootst mogelijke moed had getoond, in het bijzonder de officieren en vrijwilligers die allen een groot aandeel in deze glorieuze heldendaden hadden gehad.