Twee recent ontdekte voorbeelden uit Ameide met het oudste Gorcumse stadsteken
De auteur van dit artikel is Tim Graas. Drs. T.G.M. Graas (1951), kunsthistoricus, is werkzaam bij de Stichting Kerkelijk Kunstbezit in Nederland. Hij publiceert geregeld op het gebied van kerkelijke kunst en kunstnijverheid, onder meer over koperen lezenaars, avondmaalszilver, Gorcums en Schoonhovens zilver. Dit artikel is gepubliceerd in De Stavelij, jaarboek 2004. Frontispice: schotel, ca 1660, Hendrik Klingerborch, Venlo (Limburgs Museum, Venlo), Copyright © bij de auteurs, ISBN 90-807573-3-0
De tentoonstelling Gorcums zilver in 1992 ging vergezeld van een fraaie en goed gedocumenteerde catalogus, waarin voor de eerste keer een overzicht van het in die stad vervaardigde zilver werd gegeven[1]. Alle bekende oude stukken, ook die waarvan de verblijfplaats niet meer bleek te achterhalen, zijn daarin beschreven of vermeld. Vele tot dan toe ongeïdentificeerde meestertekens konden dankzij uitgebreid archiefonderzoek aan de naam van een zilversmid worden gekoppeld. Een belangrijke vondst was de ontdekking van twee oudere varianten van het Gorcumse stadsteken, die – omdat ze zo afwijken van het latere en reeds bekende stadsteken met de twee gekanteelde balken – nog niet als zodanig waren geïdentificeerd. Deze vroegere tekens waren door hun onduidelijke voorstelling moeilijk te beschrijven, maar vertonen voor de goede verstaander de stadspoort uit het Gorcumse stadswapen. De oudste variant is de poort zonder kroon, de op een na oudste de poort met kroon [Afb. 1]. De overgang tussen deze twee varianten moet rond 1630-1640 hebben plaatsgevonden. Het latere stadsteken met de gekanteelde balken is vermoedelijk tegelijkertijd met de provinciale keur (de Hollandse leeuw) in 1663 ingevoerd. Hoe het ook zij, voorwerpen gemerkt met Gorcumse keuren van vóór 1663 zijn zeldzaam: het aantal dat in de catalogus van 1992 wordt vermeld, bedraagt in totaal nog geen tien. Drie daarvan zijn voor zien van het oudste, ongekroonde stadsteken.
De bekers uit Ameide
De ontdekking van twee bekers met dit oudste stadsteken vormde de aanleiding om het oudste Gorcumse zilver opnieuw onder de loep te nemen [Afb. 2], [Afb. 3]. Omdat de bekers ook door hun vorm zeer bijzonder zijn, zal tevens aan het typologische aspect de nodige aandacht worden besteed. De bekers in kwestie werden in het voorjaar van 2004 aangetroffen door Herman Beckmann, lid van de Historische Vereniging Ameide en Tienhoven, in de kluis van het gemeentehuis van Zederik te Meerkerk, waar ze een vergeten bestaan leidden. Ze waren daar na de gemeentelijke herindeling terechtgekomen en bevonden zich voordien in de kluis van het raadhuis van Ameide (dat in Zederik is opgegaan). De bekers zijn voorzien van de inscriptie ‘VOOR DE KERCK VAN AMEYDE’, maar bij de hervormde gemeente van Ameide was men niet meer van het bestaan op de hoogte. Ze zijn ook niet opgenomen in het in 1992 verschenen deel De Alblasserwaard van De Nederlandse Monumenten van Geschiedenis en Kunst, waarin wél het kunsthistorisch minder interessante avondmaalsstel van Ameide uit 1851 aan bod komt[2].
In 1915 moeten de bekers nog eigendom van de kerk zijn geweest, want de vermelding in de Voorloopige lijst van ‘twee fraaie, gegraveerde bekers (XVIIa), één zeer beschadigd’ onder het kunstbezit van de Ameidense kerk moet op de onderhavige bekers betrekking hebben[3]. Wie zich na de ontdekking de feitelijke eigenaar mocht noemen, de gemeente Zederik of de hervormde gemeente Ameide, bleef maandenlang onzeker, totdat een zoektocht in het gemeentelijk archief in het voordeel van de burgerlijke gemeente besliste[4]. De bekers zijn in 1961 aan de gemeente Ameide geschonken bij gelegenheid van de restauratie van het raadhuis. Schenker was de weduwe van de voormalige rijksarchivaris D.P.M. Graswinckel uit Den Haag, die het jaar daarvoor was overleden. Onopgehelderd blijft nog hoe de bekers in diens bezit zijn gekomen. Waren ze vanwege de beschadigde toestand voor het avondmaal onbruikbaar geworden en door de hervormde gemeente verkocht? Bestaat er een verband met de brand van 1953 en de daaropvolgende dure herbouw van het kerkgebouw? De ontdekking dit voorjaar veroorzaakte een kleine hausse van artikelen in de regionale pers, waarin in eerste instantie vooral het aspect van de financiële waarde de volle aandacht kreeg[5]. Er zijn plannen om de bekers in permanent bruikleen af te staan aan Museum Catharijneconvent te Utrecht, waar ze een plaats zullen krijgen in de nieuwe vaste opstelling die in 2006 gereed moet zijn.De merken
De Voorloopige lijst van 1915 maakt geen melding van de zilvermerken, die aan de onderkant van de bekers zijn afgeslagen. Op een taxatierapport uit 1985 van de kostbaarheden van de gemeente Ameide staan de merken als ‘oude Friese keuren?’ genoteerd[6]. Een rondvraag per e-mail door Herman Beckmann, een van de ontdekkers, langs verschillende musea (onder meer het Rijksmuseum te Amsterdam, het Centraal Museum en Museum Catharijneconvent te Utrecht, het Zilvermuseum te Schoonhoven en het Fries Museum te Leeuwarden) leverde voor wat betreft de identificatie niets op, behalve de mededeling dat het geen Friese keuren waren. Het zijn echter zonder twijfel Gorcumse merken: ondanks de trembleersteek die er door heen gaat is in het middelste merk duidelijk het oudste Gorcumse stadsteken te herkennen [Afb. 4]. Gorinchem ligt ook voor de hand: Ameide behoorde kerkelijk tot de classis Gorinchem en beide plaatsen zijn gelegen in de Alblasserwaard. Met behulp van de catalogus Gorcums zilver kon het merk rechts geïdentificeerd worden als het meesterteken van Cornelis Knoop en het merk links als dezelfde jaarletter S, die ook op de 1620 zo gedateerde beker van de Broederschap der Romeinen is afgeslagen.
De zilversmid Cornelis Knoop
Het meesterteken van Cornelis Knoop is wat in heraldische termen een sprekend wapen wordt genoemd: een knoop. René van Dijk van het Gorcumse gemeentearchief heeft tal van gegevens over hem weten te vinden, zodat we meer dan gemiddeld over deze zilversmid zijn ingelicht[7]. Hij werd geboren in Utrecht in 1576 of 1577 en legde daar in 1602 zijn meesterproef af. In 1604 trouwde hij met de weduwe van de Utrechtse edelsmid Paulus Schut[8]. Vanaf 1605 tot aan zijn dood in 1659 woonde hij in Gorinchem. Uit zijn driejarige Utrechtse tijd zijn geen werken bekend, uit zijn Gorcumse periode, die een halve eeuw omspande, konden er slechts twee achterhaald worden. Toch zal zijn productie niet gering zijn geweest, want zijn winkel had zo’n grote etalage dat de buren er last van hadden en een proces aanspanden[9]. Knoop behoorde in 1621 tot de drie (van de in totaal vier) Gorcumse zilversmeden, die werden aangeslagen op hun vermogen. Zijn vermogen werd geschat op vijfduizend gulden, waarmee hij na Jan van Hedel de meest gegoede zilversmid van de stad was[10]. Van deze Van Hedel worden in de catalogus van 1992 drie werken vermeld, waaraan nu een vierde werk kan worden toegevoegd: een lepel in Museum Boijmans Van Beuningen, die tot nu toe ten onrechte als Rotterdams zilver te boek stond[11]. Deze vier vormen samen met de twee van Knoop de oudst bekende stukken Gorcums zilver (zie tabel 1). Alle zijn voorzien van het oudste ongekroonde type stadsteken, op één na, die wel het meesterteken van Knoop toont en blijkens de inscriptie uit 1609 dateert. Knoop was toen al enige jaren in Gorinchem werkzaam. Het is daarmee naar alle waarschijnlijkheid het vroegste stuk Gorcums zilver. Enige reserve over de toeschrijving aan Knoop dient te worden aangehouden, omdat de huidige verblijfplaats van het stuk in kwestie onbekend is en we voor wat betreft het meesterteken moeten afgaan op een beschrijving uit de literatuur. Het betreft een fraai gegraveerde beker met de patroonheilige en het wapen van de schenker, Pieter Aalderts van Honcoop, die er zijn naam met het jaar 1609 op liet zetten. De beker werd in 1958 met foto gepubliceerd in het bekende overzichtswerk van Frederiks als zijnde in particulier bezit, maar kon door de samenstellers (in feite mr S.A.C. Begeer) van de tentoonstelling Gorcums zilver in 1992 niet getraceerd worden[12].
De schenking van de bekers
De datering van de Ameidense bekers kan op of rond 1620 gesteld worden, op grond van de jaarletter S die ook op de 1620 gedateerde beker van de Romeinen voorkomt (zie tabel 1). Een datering ante quem wordt gevormd door een notitie in het Kerkeboek van Ameide, dat bewaard wordt in het archief van de hervormde gemeente en de notulen van de kerkenraadsvergaderingen bevat[13]. Bij de notulen van 22 april 1622 wordt de schenking van de bekers gememoreerd, zodat een vervaardiging een jaar of anderhalf eerder zeer aannemelijk is. Als schenker wordt vermeld Edzardus Auricanus, een van de twee namen die op de bekers staan gegraveerd:
‘EDZARDVS Fr. AVRICANVS’ en ‘ELISABETH GOOSSENS dr’. Elisabeth was de eerste vrouw van Auricanus (Latijn voor ‘van Aurich’, het stadje in Oost-Friesland waar hij vandaan kwam), die predikant was te Ameide van 1609 tot aan zijn emeritaat in 1660. De notitie in het Kerkeboek is interessant genoeg om haar integraal over te nemen:
‘Edzardus F. Auricanus dienaer des godd: woorts alhier heeft de kercke ende gemeente van Ameijde ende Tienhoven geschoncken twee nieuwe silveren wijnromers elck met drie vergulden randen wegende tsamen vier en twijntig loot stijf, costende drie ende veertich car: gl. vijftien st, om in de administratie des h. Avontmaels gebruijckt te worden, mit conditie dat so lange Edzardus voors. ofte zijn huijsvrouwe hier wonende in leven blijven sij deselve sullen in bewaringe hebben, ende na haer doot hare kinderen ende descendenten, mede hier wonende ende ledematen der gemeente wesende. Doch indien Edzardus ende zijn huijsvrouwe van hier soude mogen comen te vertrecken ofte alhier deser werelt te overlieden sonder kinderen ende descendenten leden deser gemeente zoude na te laten, sullen alsdan de kerckmeesters de voorn. romers in bewaringe ontfangen ende hebben blijvende allesins den eijgendoom gemelter wijnromers ten voorscreven fijne aen de kercke ende gemeente van Ameijde ende Tienhoven voorscreven.’
De kerk van Ameide ontving dus twee bekers met een volgens opgave gezamenlijk gewicht van ruim (‘stijf’) 24 loot, oftewel 24 maal 15,38 gram = 369,12 gram. De bekers blijken thans een gewicht te hebben van 339 gram. Gewichtsverlies door de tand des tijds (weggepoetst) of vergissing dan wel overdrijving van de kant van de schenker? Ze hadden 43 carolus guldens en 15 stuivers gekost, geen uitzonderlijke prijs voor twee zilveren bekers[14]. Het verguldsel is in de loop der eeuwen versleten of weggepoetst; sporen ervan zijn nog zichtbaar in het bovenste fries, de koordrand en de profielband. Een formele beschrijving van de bekers ontbrak tot nu toe. Het licht convexe bovenlichaam vertoont twee gegraveerde friezen met de gebruikelijke krullende bladranken; de ruimte daartussen is voorzien van de boven aangehaalde inscripties. Het cilindrische onderlichaam met de opvallende schelpversiering wordt onderaan afgesloten door een platte voetrand met een band van profileringen. De overgang tussen onder- en bovenlichaam wordt geaccentueerd door een koordrand, die bij een van de bekers is losgeraakt. Uiteraard mogen de afmetingen van de bekers niet onvermeld blijven. De hoogte bedraagt 12 cm, de diameter van de liprand 10,1 cm en die van de voet 6,2 cm.
jaarletter/
datering |
meesterteken | voorwerp | opdrachtgever/
eigenaar |
tent.cat.
Gorinchem 1992 |
geen / ‘1609’ | ‘bel’ ofwel knoop (Cornelis Knoop?) | beker | Pieter van Honcoop voor Broederschap Romeinen | p. 31, 61, 129 |
Q = 1618 (?) | hert naar rechts (Jan van Hedel) | twee avond- maalsbekers | kerk van Besooijen | p. 25 |
S / ‘1620’ | hert naar rechts (Jan van Hedel) | beker | Broederschap Romeinen | p. 66 |
S / vóór april 1622 | knoop (Cornelis Knoop) | twee roemers/ avondmaalsbekers | Ds Auricanus aan de kerk van Ameide | — |
T = 1621 (?) | hert naar rechts (Jan van Hedel) | lepel | ‘T.I.’ | — |
F = 1632 (?), 1629 (?) | hert naar rechts (Jan van Hedel) | avondmaalsbeker | Sara Dormans aan de kerk van Wijk 1713 | p. 26, 122, 129 |
tabel 1 De oudste stukken Gorcums zilver
Roemers
In de schenkingsakte is sprake van ‘wijnromers’ en ‘romers’ ofwel (wijn)roemers in het gangbare spraakgebruik. Wat zijn roemers precies en hoe is dit type drinkglas in de edelsmeedkunst terechtgekomen? De term duikt voor het eerst met een zekere frequentie op in Keulse oorkonden uit de tweede helft van de vijftiende en de eerste helft van de 16de eeuw. Keulen was zich reeds in die tijd sterk bewust van zijn Romeinse verleden. Bodemvondsten van Romeins glas (‘vitrum romarium’) met noppenversiering leidden ertoe dat de benaming ‘roemsche glaesser’ werd overgedragen op eigentijds (laatmiddeleeuws) noppenglas[15]. Het Woordenboek der Nederlandsche Taal geeft als oudst bekende vermelding ‘een rumerkin wijns’ in een Gentse bron uit 1566-1560[16]. Het model roemer zoals dat het meest bekend is, is een drinkbeker van gewoonlijk groen glas (Waldglas), met een min of meer rond bovenlichaam (cuppa) op een cilindrische schacht die met noppen is versierd en op een min of meer conische voet van glasdraad rust. De grens tussen cuppa en schacht wordt gemarkeerd door een geribde of gekerfde draad. De roemer ontwikkelde zich in de loop van de 16de eeuw uit oudere modellen noppenbekers en verkreeg zijn klassieke vorm in het begin van de 17de eeuw. Een verfijning was de roemer met noppen in de vorm van bramen, die na 1630 de gedoornde noppen verdrongen. Als voorganger van de roemer dient de berkemeier genoemd te worden, die zich onderscheidt door een kleine, conische cuppa en een platte, gekartelde voet. De draad tussen cuppa en schacht is hier nog glad[17]. De berkemeier wordt ook wel beschouwd als een variant van de roemer. Tussen de beide vormen zijn talloze varianten en graduele verschillen aan te wijzen. Het beste dateringmiddel zijn schilderijen: er bestaan speciale studies over stillevens waarop roemers en dergelijke zijn afgebeeld[18].
Zilveren bekers met schelpmotief
Keren we terug naar de zilveren roemers uit Ameide. Bij vergelijking met de glazen prototypen kan men behalve de overeenkomsten toch ook enkele verschillen onderscheiden, Zo komt het graveerwerk in die trant niet voor op glazen roemers, waar het vrij zeldzaam is en meer naturalistisch en kalligrafisch van aard. Men denke aan het werk van Anna Roemers Visscher. Verder zijn glazen bekers met schelpen in plaats van doorn- of braamnoppen voor zover bekend nooit vervaardigd; als afwijkende nopvormen worden alleen rozetten en mascarons (Neptunus-maskers) genoemd[19]. Het schelpmotief blijkt daarentegen wel een gangbaar versieringselement te zijn op zilveren bekers uit de periode rond 1600. Waarom gekozen is voor dit motief is niet duidelijk, vermoedelijk om esthetische redenen en niet vanwege de christelijke symboolwaarde (Jacobsschelpen). Een kort onder zoek in de (voornamelijk Nederlandse) zilverliteratuur naar bekers met schelpmotief leverde het volgende resultaat op, in chronologische volgorde:
-
Beker van een model dat in de richting gaat van een berkemeier, ongemerkt, West-Fries (?), gedateerd 1594 [20]
-
Beker van (min of meer) het model berkemeier, door Clas Siouckes, Leeuwarden, 1598 [Afb. 5],[21]
-
Beker van een model dat in de richting gaat van een berkemeier, met ongeïdentificeerd meesterteken (gesp?), Antwerpen, 1600-1601 [22]
-
Beker van een model dat in de richting gaat van een berkemeier, met ongeïdentificeerd meesterteken (hart met twee pijlen), Antwerpen, 1602-1603 [23]
-
Beker van een model dat in de richting gaat van een berkemeier, met ongeïdentificeerd meesterteken (pijl), Antwerpen, 1607-1608 [24]
-
Beker van een model dat in de richting gaat van een berkemeier, met ongeïdentificeerd meesterteken (hart met twee pijlen), Antwerpen, 1611-1612 [25]
-
Beker van een model dat in de richting gaat van een berkemeier, met ongeïdentificeerd meesterteken (onleesbaar), Antwerpen, 1611-1612 [26]
-
Beker met gekartelde voetrand Zoals van een berkemeier, met ongeïdentificeerd meesterteken (pijl), Antwerpen, ca 1600-1625 (jaarletter afgesleten) [Afb. 6], [27]
-
Beker geïnspireerd op het model roemer, door Simon de Valck, Harlingen, ca 1600-1625 [28]
-
Twee bekers van het model roemer, door Cornelis Knoop, Gorinchem, ca 1620
-
Beker geïnspireerd op het model berkemeier, met ongeïdentificeerd meesterteken (DI), Sneek, ca 1620 [29]
-
Beker van het model roemer, door Daniel Harnister, Straatsburg, 1659 [30]
Uit dit overzicht blijkt dat bekers met schelpvormige noppen merendeels van een berkemeier-achtig model zijn, met een conisch of concaaf bovenlichaam. Bij het Antwerpse, in het eerste kwart van de 17de eeuw gedateerde exemplaar [afb. 6] ontbreekt de rand tussen onder- en bovenlichaam, zodat men het eigenlijk geen berkemeier meer kan noemen, laat staan roemer[31]. Alleen de twee Gorcumse bekers en het veel latere Straatsburgse exemplaar zijn zonder voorbehoud als roemer te bestempelen. Het meren deel blijkt van Antwerpse makelij te zijn, de oudst bekende voorbeelden stammen opmerkelijk genoeg uit het Noorden (West-Friesland of Friesland). De schelpen vertonen bij de niet-Antwerpse exemplaren meer reliëf dan bij de Antwerpse, waar ze soms meer gegraveerd dan gedreven zijn. Bij de West-Friese, Leeuwardense en Gorcumse bekers is de uitvoering gedetailleerd, bij de Harlingse grof.
Zilveren roemers
Als we de vorm van de noppen buiten beschouwing laten en het model van de berkemeier (conisch of concaaf bovenlichaam) of de roemer (convex of rond bovenlichaam) als uitgangspunt nemen, is het resultaat als volgt:
- Berkemeier, door Theodor de Bry, Straatsburg, 1560-1567 [Afb. 7], [32]
- Berkemeier, toegeschreven aan Paulus Maiss, Wesel, ca 1575 [33]
- Berkemeier-achtig, West-Fries (?), 1594 (zie boven)
- Berkemeier, Leeuwarden, 1598 (zie boven)
- Berkemeier, met ongeïdentificeerd meesterteken (op wiekende vogel), Antwerpen, 1598-1599 [34]
- Berkemeier, met ongeïdentificeerd meesterteken CB, Wesel, ca 1600 [35]
- Berkemeier-achtig, Antwerpen, 1600-1601 (zie boven)
- Berkemeier-achtig, Antwerpen, 1602-1603 (zie boven)
- Berkemeier-achtig, Antwerpen, 1607-1608 (zie boven)
- Roemer, met ongeïdentificeerd meesterteken (eenhoorn), Delft, 1609 [Afb. 8], [36]
- Roemer, met ongeïdentificeerd meesterteken (gekroonde P), Amsterdam, 1610 [37]
- Roemer, met ongeïdentificeerd meesterteken (krul van bisschopsstaf), Amsterdam, 1611 [38]
- Berkemeier-achtig, Antwerpen, 1611-1612 (zie boven)
- Berkemeier-achtig, Antwerpen, 1611-1612 (zie boven)
- Berkemeier-achtig, Antwerpen, ca 1600-1625 (zie boven)
- Roemer-achtig (zeszijdige cuppa), Harlingen, ca 1600-1625 (zie boven)
- Roemer-achtig (negenzijdige cuppa), Noord-Nederlands (?), na 1603-ca 1625 [39]
- Roemer, door Vincent Knijff, Utrecht, 1614 [40]
- Roemer, door Jan Peterszoon van Millingen, Utrecht, 1616 [41]
- Roemers, door Knoop, Gorinchem, ca 1620 (zie boven)
- Berkemeier-achtig, Sneek, ca 1620 (?) (zie boven)
- Roemer, door Peter Gunst, Wesel, ca 1630 [42]
- Roemertje, door Wilke Doncker, Dokkum, 1640 [43]
- Roemer-achtig (achtzijdig), door Andreas Michel, Neurenberg, ca 1625-1650 [44]
- Roemer, door Jacob Kraer, Neurenberg, ca 1640 [45]
- Roemer, Straatsburg, 1659 (zie boven)
- Roemer, Neurenberg, ca 1670 [46]
- Roemer, Neurenberg, ca 1680 [47]
- Roemer, door Matthäus Schmidt, Augsburg, ca 1685 [48]
- Roemer, door Heinrich Roth, Augsburg, ca 1685 [49]
Roemers op papier
Het dertigtal door mij gevonden bekers kan met het dubbele aantal worden aangevuld, als we Ernst-Ludwig Richter mogen geloven, die zegt een vijftigtal noppenbekers uit de 16de en vroege 17de eeuw onder ogen te heb ben gehad (daarbij doelend op het Duitse cultuurgebied)[51]. Zeker is dat zilveren roemers in de 17de eeuw niet zeldzaam waren, want ze vormen een regelmatig terugkerend item in boedelinventarissen. In een testament van een Antwerps begijntje uit 1650 wordt nauwkeurig het ‘roomerken van silver met schelpkens onder aen den randt’ beschreven[52]. In het sterfhuis van de weduwe van de Antwerpse zilversmid Andries de Keyser werd tussen al het andere zilver in de winkel het aantal van twaalf roemers geteld[53]. Vier brandewijnsroemertjes van elk negen loot worden in 1646 vermeld in de boedel van een Doesburgse burgemeester. Dit laatste gegeven is te vinden in de Boedelbank, een on-line te raadplegen databank van het Meertens Instituut, waarin de gegevens zijn opgeslagen van zo’n drieduizend boedel inventarissen uit een twaalftal kleinere steden en dorpen voornamelijk in Holland en Gelderland. Van het totaal van 555 records met het woord roemer zijn er tien met de toevoeging zilver, naast acht van aardewerk en twee van tin, terwijl de term berkemeier in het geheel niet voorkomt. De zilveren roemers worden vermeld in inventarissen uit de periode 1646-1664 uit de plaatsen Doesburg, Weesp en Medemblik[54]. Als visuele bronnen kunnen ook loterijprenten worden aangehaald, waarop behalve allerlei pronkbekers soms ook eenvoudige roemertjes te zien zijn. Zo is er een zestal, gestapeld in twee setjes van drie, afgebeeld op een loterijprent ten bate van Terschelling dat in 1666 door de Engelsen was geplunderd[55]. Zilveren roemers op stillevens ben ik tot nu toe niet tegengekomen. Een probleem bij de identificatie is dat de terminologie niet eenduidig is. Onder wetenschappers bestaat geen consensus over wat nu eigenlijk een roemer is en wat een berkemeier. De glasspecialisten, die hierin niet op één lijn zitten, onderscheiden meer nuances dan hun collega’s in zilver, die de verschillende varianten vaak over een kam scheren en alles roemer noemen. De zilverspecialisten worden hierbij ondersteund door de historische bronnen, aangezien de roemer in het 16de- en 17de-eeuwse taalgebruik een dekmantel lijkt voor de verschillende typen noppenglas. De term ‘berkemeier’ werd vooral door dichters (Vondel) gebezigd in een betekenis die ongetwijfeld afwijkt van die in de huidige glasliteratuur[56].
Voorlopige conclusies
Hoe onvolledig ook, het overzicht laat zien dat er een duidelijke ontwikkeling is van berkemeier naar roemer. Zo rond 1610-1620 moet er een stijlverandering hebben plaatsgevonden ten gunste van de ronde en ten koste van de conische cuppavorm. In hoeverre deze ontwikkeling achterloopt bij die van de glazen prototypen, is moeilijk vast te stellen, omdat glas zich nu eenmaal niet zo exact laat dateren als zilver. Het tijdsverschil lijkt op grond van de aanwezigheid van drinkglas op stillevens evenwel kleiner dan men geneigd is te denken[57]. De productie van noppenglas was een Duitse en later ook een Nederlandse aangelegenheid. Het is daarom niet verwonderlijk dat het verspreidingsgebied van de zilveren noppenbekers overeenkomt met dat van de glazen prototypes. Voorbeelden van zilver uit landen als Frankrijk en Italië werden (bij gebrek aan beschikbare literatuur) niet gevonden, maar zijn waarschijnlijk ook niet te vinden. De oorsprong van de zilveren roemer ligt naar alle waarschijnlijkheid in de Noordelijke Nederlanden. De herkomst van de zilveren berkemeier is moeilijker te traceren en ligt vermoedelijk in de Zuidelijke Nederlanden of in Duitsland. Het oudst bekende voorbeeld is vervaardigd in Straatsburg, maar van de hand van een Zuid-Nederlandse kunstenaar, die om geloofsredenen was uitgeweken. Het is het enige bewaard gebleven stuk zilverwerk van Theodor (Dirck) de Bry (1528-1598), die niet als edelsmid faam heeft gemaakt maar als graveur en uitgever[58]. De beker is als berkemeier te classificeren op grond van de doornachtige noppen die tussen het bandwerk uitsteken en het kleine conische bovenlichaam, dat hier gegraveerd is met doorlopende scènes die betrekking hebben op de maand augustus en het sterrenbeeld maagd. Vermoedelijk maakte dit exemplaar deel uit van een set van twaalf, met daarop de maanden van het jaar. Zeker is dat we te doen hebben met een uniek kunstwerk, een sophisticated ontwerp – ‘inventie’ noemde men dat toen – van een edelsmid die meer was dan een vakkundig ambachtsman. De bekers uit Ameide, het uitgangspunt van deze studie, zijn vertegenwoordigers van een vergevorderd stadium in de ontwikkeling van berkemeier naar roemer. Alleen in de meer conische dan ronde vorm van de cuppa vertonen zij nog berkemeier-trekken. Vergeleken met de andere voorbeelden in het overzicht behoren zij tot de grootste, zwaarste en zeker ook tot de fraaiste exemplaren. Als edelsmeedwerk zijn ze van een kwaliteit die nog niet uit Gorinchem, toch een van de kleinere zilversteden, bekend was. De maker, Cornelis Knoop, is evenwel geen provinciaal ambachtsman te noemen, want hij had zijn opleiding genoten in Utrecht, dat in die periode met de Van Vianens ook internationaal een van de artistieke centra op zilvergebied was.
Nader onderzoek gewenst
De imitatie van drinkglas in zilver of, breder, de wisselwerking tussen glaskunst en edelsmeedkunst is nog niet onderwerp van een speciale studie geweest. Voor wat betreft de middeleeuwen heeft Fritz in zijn standaardwerk een aanzet gegeven door de verrassende vondst van een zilveren noppenbekertje [Afb. 9]. dat van vóór 1350 moet dateren, en verder door vermelding van ‘eynn hohenn vergulten becher wie eyn glas’ en een ‘silbernen Becher in Glasform gemacht’ in inventarissen uit 1514 respectievelijk 1526[59]. Voor wat betreft de 16de eeuw heeft Grimwade in een kort artikel enkele zilveren en glazen bekers met elkaar vergeleken[60]. Maar de invloed van Venetiaans glas op de edelsmeedkunst en de navolging van een type als de tazza in zilver is voor zover bekend nooit systematisch onderzocht. De vondst van twee zilveren roemers uit Ameide vormde de aanleiding voor dit artikel, dat niet meer dan een eerste inventarisatie is van twee populaire 16de- en 17de-eeuwse drinkglazen in zilver. Een vervolgonderzoek zal de verkregen inzichten zeker kunnen nuanceren. Het is te hopen dat een dergelijk inventariserend onderzoek ook voor het andere drinkglas wordt geïnitieerd. Niet alleen zilverkenners maar ook glasspecialisten zullen ermee gebaat zijn!
Noten
[1]. R.F. van Dijk, m.m.v. S.A.C. Begeer en T.G.M. Graas, Gorcums zilver (tent.cat. Museum ‘Dit is in BethIehem’, Gorinchem), Gorinchem 1992
[2]. Catharina L. van Groningen, m.m.v. Nicoline Zemering, De provincie Zuid-Holland: de Alblasserwaard (De Nederlandse Monumenten van Geschiedenis en Kunst), Zwolle 1992, p. 241 afb. 299.
[3]. Voorloopige lijst der Nederlandsche monumenten van geschiedenis en kunst, deel III: de provincie Zuidholland, Utrecht 1915, p. 7.
[4]. Notulen vergadering gemeenteraad Ameide, 24 februari 1961, punt 3f. De informatie werd gevonden door de heer D. Bogaard, werkzaam bij de gemeente Zederik.
[5]. Veelzeggend zijn de koppen van de krantenartikelen: ‘“Zilvervondst” in Meerkerk veel meer waard dan gedacht’, Utrechts Nieuwsblad, 12 mei 2004; Aad Nekeman, ‘Student herontdekt vergeten “schat”’, Utrechts Nieuwsblad, 13 mei 2004; Aad Nekeman, ‘Kunstschat lag voor het grijpen’, Utrechts Nieuwsblad, 15 mei 2004; Ed van Tuijl, ‘Avondmaalsbekers Zederik blijken veel meer waard’, Het Kontakt, 19 mei 2004. Het eerste serieuze bericht is van de ontdekker, Herman Beckmann: ‘De avondmaalsbekers van de Hervormde Gemeente Ameide-Tienhoven, teruggevonden in de kluis van de gemeente Zederik’, Nieuwsblad van de Historische Vereniging Ameide en Tienhoven, 15(2004), nr 2. Ter gelegenheid van Open Monumentendag op 11 september 2004 verscheen vervolgens de brochure De Avondmaalsbekers van de Hervormde Gemeente Ameide en Tienhoven.
[6]. Getypt taxatierapport van C. van Beuzekom, 8 april 1985, thans bewaard in de kluis te Meerkerk.
[7]. Een biografie aan de hand van archivalia in Van Dijk 1992 (zie noot 1), p. 43-44.
[8]. Louise E. van den Bergh-Hoogterp, Goud- en zilversmeden te Utrecht in de late middeleeuwen, ‘s-Gravenhage/Maarssen 1990, p. 661.
[9]. Van Dijk 1992 (zie noot 1), p. 22.
[10]. Idem, p. 12.
[11]. N.I. Schadee, Zilverschatten. Drie eeuwen Rotterdams zilver (tent.cat. Historisch Museum Rotterdam), Rotterdam 1991, p. 56, nr 12; J.R. ter Molen, Zilver. Catalogus van de voorwerpen van edelmetaal in de collectie van het Museum Boymans-van Beuningen, Rotterdam 1994, p. 253.
[12]. J.W. Frederiks, Dutch silver. Wrought plate of North and South Holland from the Renaissance until the end of the eighteenth century, dl. II, ‘s-Gravenhage 1958, p. 151, nr 450, pl. 207; Van Dijk 1992 (zie noot 1), p. 31, 61, afb. 2, p. 129, noot 17. Het meesterteken werd door Frederiks beschreven als een bel, hetgeen door Begeer terecht werd opgevat als een misinterpretatie voor een knoop.
[13]. Archief Hervormde Gemeente Ameide en Tienhoven (thans bewaard in het Nationaal Archief in ‘s-Gravenhage), inv.nr 1.
[14]. Van Dijk 1992 (zie noot 1), p. 32, vermeldt 20 à 25 gulden als prijs voor een beker in 1649.
[15]. Lexikon der Kunst. Architektur, Bildende Kunst, Angewandte Kunst, Industrie formgestaltung, Kunsttheorie, Band VI, Leipzig 1994, p. 226-227 (lemma ‘Römer’).
[16]. Woordenboek der Nederlandsche Taal, dl. 13, ‘s-Gravenhage/Leiden 1924, p. 720-722 (lemma ‘roemer’).
[17]. Jeroen van den Eynde e.a., Glossarium van A tot Z’, in: Jan Brand, Catelijne de Muijnck, Brigitte van der Sande (red.), Het drinkglas, Zwolle 1997, p. 372-375,
[18]. J.A. Brongers, H.F. Wijnman, ‘Chronological classification of roemers with the help of 17th century paintings in the Low Countries’, Overdrukken Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek nr. 8 (reprinted from Rotterdam Papers. A contribution to medieval archaeology, Rotterdam 1968, p. 15-22).
[19]. Van den Eynde 1997 (zie noot 17), p. 375.
[20]. Zilver van het Noorderkwartier (tent.cat Westfries Museum, Hoorn), Hoorn 1957, p. 29, nr 2, p. 32, afb. 1. De beker werd indertijd gevonden in de Kruittoren te Hoorn.
[21]. J.W. Frederiks, Dutch silver. Wrought plate of the central northern and southern pro vinces from the Renaissance until the end of the eighteenth century, dl. III, ‘s-Gravenhage 1960, p. 86-87, nr 260, p1. 218; Fries zilver. Catalogus Fries Museum Leeuwarden, Arnhem 1968, p. 8, nr 11.
[22]. Eigendom Gasthuiszusters-Augustinessen, Mechelen. Niet gevonden in de literatuur; gegevens en afbeelding op www.kikirpa.be.
[23]. Zilver uit de Gouden Eeuw van Antwerpen (tent.cat. Rockoxhuis, Antwerpen), Antwerpen 1988, p. 107, nr 57; A.M. Claessens-Peré e.a., Zilver voor Sir Anthony (tent.cat. Provinciaal Museum Sterckshof/Zilvercentrum, Antwerpen), Gent/Antwerpen 1999, p. 88-89, nr 7.
[24]. Tent.cat. Antwerpen 1999 (zie noot 23), p. 98-99, nr 12.
[25]. Idem, p. 110-111, nr 18.
[26]. Idem, p. 110-111, nr 19.
[27]. Tent.cat. Antwerpen 1988 (zie noot 23), p. 141, nr 107; Tent.cat. Antwerpen 1999 (zie noot 23), p. 86-87, nr 6.
[28]. Beeling Nederlands zilver 1600-1813, III (uitgave antiquair Beeling, Leeuwarden), Heerenveen 1986, p. 20-21; The Joseph R. Ritman Collection of 16th & 17th Century Silver (cat. Sotheby’s Genève), 16 mei 1995, p. 45, nr 28.
[29]. Dutch and European silver (cat Sotheby’s Amsterdam), sale 633, 27 november 1995, p. 25-26, nr 104, foto omslag. De datering is onzeker en mogelijk vroeger te stellen. In de catalogus gedateerd ca 1623 op grond van de ingelaten thaler van Johann Georg I van Saxen. De jaarletter M zou die van ca 1620 moeten zijn.
[30]. Eigendom Kasteel van Seneffe. Gegevens en afbeelding op www.kikirpa.be.
[31]. Het wordt roemer genoemd in Tent.cat Antwerpen 1999 (zie noot 23), p. 86.
[32]. Faith Dennis, Three centuries of French domestic silver. Its makers and its marks (tent.cat. Metropolitan Museum of Art, New York), New York 1960, dl. I, p. 336-337, nr 536; dl. II p. 164 (merken).
[33]. Ernst-Ludwig Richter, ‘Maker’s mark only’, Weltkunst. Die Zeitschrift für Kunst und Antiquitäten, 74(1 oktober 2004), dl. 11, p. 92, afb. 3.
[34]. Tent.cat Antwerpen 1988 (zie noot 23), p. 141, nr 106.
[35]. Richter 2004 (zie noot 33), p. 92, afb. 5.
[36]. Frederiks II 1958 (zie noot 12), p. 138, nr 406, pl. 186 (hier ten onrechte 1700 gedateerd). De beker, die eigendom is van Museum Coopmanshûs te Franeker, werd in 2001 in Zwolle geveild maar uiteindelijk aan de verkoop onttrokken. Zie: J. Stuurman-Aalbers, R. Stuurman, Kunst en Antiekveiling 2003. Deel 28: Overzicht t/m juni 2002, Schiedam 2003, p. 273.
[37]. Dutch and European silver (cat. Sotheby’s Amsterdam), sale 620, 12 juni1995, p. 36, nr 127.
[38]. K.A. Citroen, E van Erpers Royaards, J. Verbeek, Meesterwerken in zilver. Amsterdams Zilver 1520-1820 (tent.cat. Museum Willet-Holthuysen, Amsterdam), Lochem 1984, p. 40, nr 18.
[39]. Klaus Pechstein, Goldschmiedewerke der Renaissance. Staatliche Museen Preussischer Kulturbesitz. Kataloge des Kunstgewerbemuseums Berlin, dl. 5, Berlijn 1971, nr 50. Ongemerkt, door Pechstein Zuid-Duits genoemd op grond van een ingelaten Erfurter thaler uit 1603.
[40]. Frederiks III 1960 (zie noot 21), p. 17, nr 46, pl. 33.
[41]. Veiling Sotheby’s Genève, 13 november 1989, lot 20. Gegevens uit catalogus Sotheby’s Amsterdam 1995 (zie noot 37, p. 36). Jan Peterszoon van Millingen wordt hier abusievelijk ‘Jan Peters van Hillegen’ genoemd (vgl. de vermeldingen van Louise van den Bergh-Hoogterp in Edele en onedele metalen. De verzamelingen van het Centraal Museum Utrecht, Utrecht 1997, p. 31, 153).
[42]. Richter 2004 (zie noot 33), p. 92, afb. 4.
[43]. Janjaap Luijt (red.), Dokkumer, Kollumer en Amelander zilver(tent.cat. Streekmuseum Het Admiraliteitshuis, Dokkum), Dokkum 2002, p. 50.
[44]. Catalogus van goud en zilverwerken benevens zilveren, loden en bronzen plaquetten (best.cat. Rijksmuseum Amsterdam), Amsterdam 1952, p. 49, nr 114 (gedateerd ca 1600-1625, geen foto). De data van Michel zijn: meester 1615, burger 1621, gestorven 1648, zie Marc Rosenberg, Der Goldschmiede Merkzeichen, dl. 3, Frankfurt am Main 1925, p. 198-200, nr 4165. De beker is wellicht identiek met 4165 nr t.
[45]. Klaus Pechstein e.a, Deutsche Goldschmiedekunst vom 15. bis zum 20. Jahrhundert aus dem Germanischen Nationalmuseum, Berlijn 1987, p. 147, nr 57.
[46]. Vanessa Brett, The Sotheby’s directory of silver 1600-1940, Londen 1986, p. 63, nr 69.
[47]. Idem, p. 66, nr 83.
[48]. Helmut Seling, Die Kunst der Augsburger Goldschmiede 1529-1868, dl. 1, München 1980, p. 107.
[49]. Idem, p. 107, afb. 386.
[50]. Richter 2004 (zie noot 33), p. 92.
[51]. Idem.
[52]. Tent.cat. Antwerpen 1999 (zie noot 23), p. 86.
[53]. Idem. De inventaris werd opgetekend in 1652, zie p. 18.
[54]. Zie www. meertens.knaw.nl. Zilveren roemers worden ook vermeld in Deventer boedelinventarissen uit 1617 en 1656, zie: Joh. Ter Molen, Deventer zilver, Deventer 1997, p. 183-184; voorts in drie Kamper testamenten uit de periode 1600-1650, zie: E.F.L.M. van de Werdt e.a, Goud- en zilversmeden in Kampen van de veertiende eeuw tot heden, Kampen 1999, p. 68.
[55]. Marlies Stoter, De Zilveren Eeuw. Fries pronkzilver in de zeven tiende eeuw (tent.cat. Fries Museum Leeuwarden), Franeker 2000, p. 14.
[56]. Woordenboek der Nederlandsche Taal, dl. 2, ‘s-Gravenhage/Leiden 1903, p. 1901- 1902 (lemma ‘berkemeier’).
[57]. Vergelijk de chronologische tabel in Brongers/Wijnman 1968 (zie noot 18), p. 5.
[58]. U. Hanschke, ‘Bry’, Saur Allgemeines Künstler-Lexikon. Die Bildenden Künstler aller Zeiten und Völker, Band 14, München/Leipzig 1996, p. 620-621; Dennis 1960 (zie noot 32), dl. 1, p. 336; dl. 2, p. 164.
[59]. Johann Michael Fritz, Goldschmiedekunst der Gotik in Mitteleuropa, München l982, p. 151, 238, afb. 373.
[60]. Arthur G.. Grimwade, ‘Silver and glass cups: a comparison of sixteenth century exam ples’, The Connoisseur, vol. 131, 1953, p. 86-87.