Heilige Mis in een café-zaal
Wat aalmoezenier Veldhuis beleefde
“Ze hebben hard gevochten”
Het “Dagblad van Noord-Brabant en Zeeland” bevat het volgend treffend relaas:
Diep, tusschen het groen van boomgaarden en weiden, achter de hechte beschutting van den Hoogen Lekdijk, ligt het dorpje Ameide, waarheen ons trouwe vehikel ons op dezen snikheeten Junidag voert.
In dit oude plaatsje, met zijn smalle, bochtige straatjes, zijn schilderachtig marktpleintje met het uit de zestiende eeuw dateerende raadhuis en zijn pittoreske kerktoren, is de stafmuziek van het 6e R.I. uit Breda en een klein contigent, meest Brabantsche jongens, sedert de capitulatie ingekwartierd.
De bewoners vinden voor het grootste gedeelte hun bestaan in de verwerking van griendhout, terwijl ook de fruitteelt, voornamelijk kersen, een welvaartsbron vormt.
De oorlog is aan dit rustiek gelegen dorpje vrijwel onopgemerkt voorbijgegaan. Van schade is hier niets te bespeuren. Alleen een villa, op eenigen afstand van den dijk gelegen, heeft het moeten ontgelden. Men meende dat hierin een militaire bezetting gelegerd was.
In een preciezen cirkel liggen, binnen een straal van dertig meter, de bomtrechters om het huis, dat geen rechtsteekschen treffer heeft gekregen. De schade door luchtdruk teweeggebracht is echter aanzienlijk.
Onze jongens hebben nu in de royaal geventileerde vertrekken een luchtig kwartier….
De Lek, de breed en zilverig voorbijstroomt geeft hen trouwens volop gelegenheid verkoeling te zoeken. Bij eb kunnen zij er zwemmen en zonnen op een breeden strook helgeel zand. Voor hengelaars vormen de strekdammen een dorado. Velen zoeken in dit geduldvergend bedrijf de zoo noodige rust voor hun geschokte zenuwen.
En onze stafmuziek laat van tijd tot tijd haar opgewekte klanken langs de oude gevels van het marktplein omhoog schallen, in ruil voor de gastvrijheid die Ameidensch burgerij verschaft.
Bij ons bezoek maken wij kennis met den aalmoezenier, majoor Velthuis uit Zutfen, die de zorg heeft over het katholieke deel der militairen in deze overwegend protestantsche gemeente.
Hij vertelt ons iets over de kleine moeilijkheden “van technischen aard”, zooals hij het noemde en hun oplossing. Over een katholiek bedehuis beschikt men niet, wel zijn er twee protestantsche kerken, een gereformeerde en een evangelisch-lutersche.
“We hebben dus van de nood een deugd gemaakt”, aldus de aalmoezenier, “en enkele Zondagen in de openlucht het H. Misoffer opgedragen. De jongens hadden van paaltjes en planken een altaar getimmerd en gindschen boomgaard en tegen een der boomen een kruis van griendhout gehangen, versierd met seringen. Ondanks den sterken wind en andere, minder aangename factoren, was het steeds een indrukwekkende gebeurtenis, die door soldaten, onderofficieren en officieren met diepe aandacht gevolgd werd. Vele voorbijgangers bleven op den dijk staan, om de voor hen grootendeels vreemde plechtigheid te volgen.
“En hoe gaat het nu met biechthooren?” vragen wij, er is toch geen biechtstoel of iets dergelijks?
“Iets dergelijks wel”, zegt majoor Velthuis glimlachend. “In de dagen, dat onze jongens den dood voor oogen hadden en velen hun laatste biecht wilden spreken, heb ik een biechtstoel geïmproviseerd in de lucht. Ergens achter een alleenstaande schuur, twee sinaasappelkisten: voor biechteling en biechtvader, dat was alles”.
Hoe simpel weergeven dit treffende gebeuren, biechten onder den wijden avondhemel.
“Gaat U dezen morgen weer de H. Mis opdragen in den boomgaard?” willen wij weten.
“Nee”, zegt de aalmoezenier, “er zijn te weinig militairen over voor een openluchtmis. Maar U bent nu in de gelegenheid een niet-alledaagsche plechtigheid mee te maken. U zult er Uwe lezers zeker van willen vertellen”.
H. Mis in een cafézaal
En majoor Velthuis had ons niet teveel gezegd. We stonden niet weinig verbaasd toen hij ons meenam naar een café aan den Lekdijk, in het ruime zaaltje was een vijftiental militairen verzameld.
Het biljart ging tegen den wand en een doodgewoon cafétafeltje werd met de altaardwalen bekleed. Met een crucifix en twee kaarsen was het altaar voltooid.
De aalmoezenier had zijn priesterlijk gewaad over de uniform aangetrokken, een der officieren fungeerde als misdienaar en de H. Mis in deze zoo contrasteerende omgeving begon, even schoon en eenvoudig als overal elders.
De militairen stonden in een kring om het altaar geschaard; treffend was de aandacht waarmede allen de H. Handelingen volgenden.
Er hing een stilte, die nog maar zelden tusschen deze wanden geheerscht zal hebben. Je vergat het profane interieur, het buffet met zijn spiritualiën-uitstalling, de bonte reclameprenten en het schilderij met de Breugheliaansche drinkebroers, alles vervaagde bij het meebeleven van de zoo zinrijke ceremonieen aan het primitieve altaar.
Na een korte herdenking van de gesneuvelde kameraden was de plechtigheid ten einde en de cafézaal herkreeg haar gewone aanzien.
“U ziet”, zeide majoor Velthuis ons, na afloop, “dat we ons maar moeten behelpen met hetgeen ons wordt aangeboden. Doch wat doet de omgeving ertoe. O.L.Heer is immers ook op zolder gekomen, en in kelders.”
“Uw taak zal binnenkort wel geëindigd zijn, is het niet?”
“Ja, ik zal spoedig weer naar mijn parochie kunnen terugkeeren. En ik moet U zeggen, dat ik met leedwezen mijn taak vaarwel zeg. Ik hield van dit werk. Het brengt vaak groote moeilijkheden met zich mee, doch het geeft je ook onzegbaar veel voldoening”.
En hij vertelde ons verder, hoe hij tijdens den hevigen strijd aan de Grebbelinie meer dan tachtig jongens in hun laatste oogenblikken had bijgestaan. Allen vroegen hem hun laatsten groet aan ouders, vrouw of familieleden te willen overbrengen en hij toonde ons een zakboekje, dat vol stond met adressen. Het is lang niet eenvoudig. Doch aan het laatste verzoek van een stervenden strijder moet je voldoen, al is het nog zoo moeilijk.
“Ik heb er zien sterven”, zegt majoor Velthuis, met diepe ontroering in zijn stem, “prachtkerels, sterk in hun Geloof en in hun soldatengeest. Ze hebben hard gevochten”….
Wij hebben met een warme handdruk afscheid genomen van dezen sympathieken aalmoezenier. En als we weer buiten liepen, langs de spiegelende rivier, de zon stralend boven het landschap, bleven zijn laatste woorden nog lang in ons naklinken. Ergens, onder dezen zonvollen hemel rusten ze, de prachtkerels…. Ze hebben hard gevochten….
In de Nieuwe Venlosche Courant is ook een artikel gepubliceerd over de ingekwartierde soldaten na de capitulatie.
Bovenstaande tekst gelezen in De Gelderlander op bladzijde 6 d.d. 19-06-1940. Hierna het uitgeknipte krantenartikel.
In de Digitale Studiezaal van het Regionaal Archief Nijmegen is deze krant te bekijken. Het hiervoor genoemde krantenbericht is overgenomen uit dit digitale krantenarchief.
De foto boven deze webpagina is afkomstig van en wordt daar als volgt beschreven:
- Collectie: Fotoafdrukken Koninklijke Landmacht Objectnummer 2155_005793
- Beschrijving: Uitreiking van de heilige communie door aalmoezenier Veldhuis.
De weleerw. heer G.F.H. Veldhuis is in 1934 tot kapelaan te Zutphen benoemd. Dit krantenknipsel komt uit de Leidsche Courant van 22 augustus 1934 pagina 6.