In het boek: 25 eeuwen Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden, geschreven door M.W. Schakel, is hoofdstuk XIV gewijd aan 1672: het rampjaar. De tekst van dit hoofdstuk volgt hierna.
1672: het rampjaar.
“Het land reddeloos, de regering redeloos, het volk radeloos”.
Geen wonder: de zonnekoning Lodewijk van Frankrijk en de koning van Engeland Karel II en de keurvorst van Keulen en de bisschop van Munster verklaarden de oorlog aan de 7 provincieën.
Strijd om de macht in West-Europa, ekonomische naijver. Engeland zou landingen op onze Noordzeekust uitvoeren. Daar kwam niets van in. Machiel de Ruyter op het admiraalschip “De 7 provinciën” voerde het opperbevel over 132 andere oorlogsschepen met in totaal 4484 kanonnen. Keulen en Munster veroverden het noorden en oosten. Dat was hinderlijk, maar raakte niet het hart van Holland. Werkelijk dreigend was de opmars der Fransen. Lodewijk 14 stelde zich persoonlijk aan het hoofd van een legermacht van 120.000 à 130.000 man. Beroemde veldheren als Luxembourg, Condé, Turenne stonden te zijner beschikking. De franse legermacht trok langs Maastricht. De stad werd niet aangevallen, maar wel belegerd. 9000 man staatse troepen werden daar vastgehouden. Snel rukten de fransen naar het noorden op. 12 juni trok men bij Lobith door de Rijn. De Zonnekoning was daar persoonlijk aanwezig. Hofdichters, vleiers en hovelingen poetsten dit op tot een groots wapenfeit. Dat was het niet. Een gelderse boer wees een ondiepte in de rivier. Van het oosten uit zou de aanval op de vesting Holland zich voltrekken. Daar hadden inmiddels grote veranderingen plaats gevonden. Jan en Cornelis de Witt waren vermoord. De prins van Oranje was tot kapitein-generaal verheven. De Fransen veroverden in korte tijd Gelderland (inclusief de Betuwe) en Utrecht. Het geheel nam 10 dagen. Een aanval op Amsterdam werd voorkomen door het stellen van de waterlinie: vanaf Muiden aan de Zuiderzee tot aan Gorinchem aan de Merwede liepen de landerijen onder. Lodewijk vestigde in Zeist zijn hoofdkwartier. Bommel opende op 24 juni de poorten, stad Utrecht viel op 23 Juli. Aangezien hij Amsterdam niet bij verrassing had kunnen veroveren, verliet Lodewijk op 26 juli ons land. Zeer teleurgesteld. Maar de franse troepen bleven hier. Lodewijk droeg het oppercommando over aan de hertog de Luxembourg. Onze streek was frontgebied. Prins Willem vestigde zijn hoofdkwartier in Bodegraven, plaatste de markgraaf Van Louvigni in Schoonhoven en de veldmaarschalk Wirtz in Gorinchem. Wirtz beschikt over 2 regimenten ruiters en 2 regimenten voetvolk. De toegangswegen tot Holland stonden weliswaar onder water, maar de handel lag stil, de scholen waren gesloten, het volk stroomde naar de kerken. De oorlog in deze streek begon met wederzijdse bluf. Turenne eiste van uit Bommel op 30 juni de overgave van Loevestein, Woudrichem en Gorinchem. Het antwoord van Wirtz luidde, dat hij de franse heren verwachtte… met kruit en lood. Daarna probeerden de fransen om van Utrecht uit in Holland door te dringen. Op 18 augustus ondernamen zij van Utrecht via Vianen een aanval op Gorinchem. De vijand beschikte over 17 standaarden ruiterij. Wirtz zond de franse troepenmacht voetvolk (300 man), ruiters (400 man) en 3 veldstukken tegemoet. Vanuit een gunstige positie vingen zij de aanval op, alsmede een tweede daarop volgende. De Fransen verloren 60 doden (Wirtz 4). De staatse troepen keerden met veel paarden en andere buit in Gorinchem terug. Bij Lobith had een gelderse boer goede diensten aan de fransen verleend. Dat spelletje werd hier herhaald. Een boer uit de omtrek van Gorinchem zou als gids dienen. De toeleg mislukte, de boer werd gevierendeeld. De stukken van het lijk werden buiten de stad, als afschrikwekkend voorbeeld, aan hoge staken ten toon gehangen. Minder voorspoedig verliep het langs de Lekdijk tussen Vianen en Ameide. Vianen zelf bleef geheel buiten schot. Dat beriep zich met succes op een akte van neutraliteit met Lodewijk 14 uit 1657. Op 27 september viel Luxembourg met 2000 man uit Utrecht de Lopikkerwaard in. Lopik werd geplunderd. Een klein gedeelte trok de Lek over naar Lexmond. Groot was dit contingent niet, want de boeren van dit dorp konden zich afdoende verweren. Voor wat volgen gaat is het dienstig te weten, dat reeds vanaf juni de polders blank stonden. Onder Lexmond alleen al 600 morgen. Troepenverplaatsingen konden dus alleen over de hoge dijk plaats vinden. In de buurtschap Sluis, één kilometer beoosten Ameide, hadden de staatse troepen op de Lekdijk een bolwerk opgeworpen. Dit stond onder commando van de kolonel Bamphield. Te Sluis bevond zich nog een kunstwerk. Het was van oudere datum en van waterstaatkundige aard. De buurtschap ontleent de naam aan de daar liggende sluizen, waardoor de Vijfheerenlanden via de Zederik op de Lek uitwaterden. Door verhoging van de Lekstanden was men in 1566 genoodzaakt geweest daar een getrapte bemaling – een zogenaamd voorgemaal – te stichten. Op 4 november 1566 besloten de 5 Heren op het stadhuis van Vianen om in de uiterwaard bij Sluis van Hendrik van Brederode voor f 800,– vier morgen land te kopen, die met een kade te omkragen en voor het opmalen van het water 6 voormolens te stichten.
Terug naar het krijgsverloop.
Op 26 november verzamelden zich bij Vianen 1000 man franse infanterie uit Utrecht met een eskadron ruiters uit Culemborg. Nog diezelfde avond marcheerde men via Lexmond op naar Sluis en de volgende morgen vroeg omtrent 5 uur werd een stormaanval op de schans uitgevoerd. De bezetting liet deze snel in de steek en vluchtte in westelijke richting naar Ameide en Nieuwpoort. De Fransen kwamen er toch niet zonder kleerscheuren af, want op de Lek lagen kanonneerboten (“uitleggers”), die het vuur openden waardoor verscheidene Fransen sneuvelden. De Fransen trokken door naar Ameide, dat ze in brand zetten. Ook de voormolens bij Sluis werden een prooi der vlammen. Daarna trok de invasiemacht op Utrecht terug. Nadere gegevens over het verloop van zaken bij Sluis en in Ameide ontlenen wij aan een krijgsbericht, dat Wirtz op 28 november vanuit Gorinchem aan de Staten-Generaal verzond. Op de vorige dag had hij, in de stad zijnde, tegen 5 uur het schieten langs de Lek gehoord. Na een beklimming van de toren bleek, dat Ameide in brand stond. Onmiddellijk liet hij troepen afmarcheren in de richting Marquerque (=Meerkerk). Zelf ijlde hij met enkele ruiters vooruit naar Ameide, dat door 800 man voetvolk en 200 ruiters overweldigd was. Dat er bij het bolwerk nauwelijks gestreden was, bleek uit het feit, dat er maar één palissade afgeknapt was. Ameide was goeddeels afgebrand. Stadhuis en kerk waren gespaard. Zelfs de in de kerk opgeslagen munitie lag daar nog onaangeroerd. Van het regiment Bamphield sneuvelden op Sluis: een kapitein en een luitenant, terwijl een vaandrig zwaar gewond werd. Volgens Wirtz maakten de Fransen 60 gevangenen. Voorts had hij “aan Dooden eenige 20 getelt; zo veel ik uyt de Plaatsen daar zij lagen, judiceren koste, wel zo veele Fransen als van de onze”. Hij besluit zijn rapport met de melding, dat van het regiment Bamphield “veele verloopen” zijn en dat er in Nieuwpoort een opvangcentrum was ingericht “om het verloopen Volk wederom bij malkander te brengen”. Wirtz liet in Ameide de luitenant-kolonel Kroneman met 6 compagnieën achter. Deze zond hem een rapport (gedateerd 28 november), waarin de cijfers van Wirtz (ten dele) gecorrigeerd worden. Hij meldt, dat er in Ameide 2 gevangenen terug gekomen zijn, die in de nacht ontsnapten. Deze wisten te vertellen, dat de Fransen nog slechts 4 gevangenen hadden en dat “zij hebben 16 gequetsten onder de welke is de commandeur, zijnde een Marquis” [1]. Kroneman vervolgt “ik hebbe vandaagh 23 doen begraven, de welke waren die men genoeghzaam voor Officieren konde bekennen; behalve de andere Dooden, die zij in de Riviere gesmeten hebben en met haar mede genomen”. Zij tenslotte hier nog vermeld, dat kolonel Bamphield wegens plichtsverzaking gevangen genomen en naar Den Haag afgevoerd werd. Na deze novembermaand viel de vorst in. Het water werd een ijsveld en zodoende een brug naar het hart van Holland. De eerste schermutselingen op schaatsen vonden plaats, maar die vielen niet in het voordeel van de Fransen uit. Voordat de ijsvloer het franse geschut kon dragen viel tussen Kerst en Nieuwjaar de dooi in. Ook deze bedreiging was doorstaan. Overigens was het einde nog niet in zicht. Dat blijkt onder meer uit een lexmonds dokument. Schout en gezworenen van Lexmond en Achthoven stelden na de krijgsverrichtingen een memorie op, behelzende “den grooten schaede die deselve geleeden hebben door de invasie der Fransen”. Daarin vermelden zij onder mei 1673, dat er 6 weken lang op Achthoven 5000 man gelegen hebben en dat deze 64 huizen verbrand of afgebroken hebben. Maar er gloorde hoop. Aan het eind van 1673 was het grootste deel van de 7 provinciën bevrijd. De strijd verlegde zich naar de Zuidelijke Nederlanden. De inundatie werd eind 1673 beëindigd. Met Engeland (Vrede van Westminster) Munster en Keulen werd in 1674 vrede gesloten. De vrede van Nijmegen (10 augustus 1678) sloot de strijd met Frankrijk af. De zwaarste tol betaalden Ameide en Lexmond. In de reeds genoemde memorie is sprake van plunderingen in Lexmond onder het mom van fourageren (24 okt. 1672), van het garnizoen in Culemborg die “alle het coorn, ge dorsen en ongedorsen, wegh plonderen” (26 oktober) en van de tijd “als het werck op de sluyssen bij Ameijden ingenoomen worden is”, toen de Fransen op de terugtocht naar Utrecht alle koeien, kalveren, schapen, varkens en 200 paarden meegenomen hebben. In rekeningen van andere gemeenten in de Alblasserwaard worden uitgaven op last van de Staten verantwoord voor werken op verscheidene posten, leveren palissaden, onderhouden van soldaten, houden van paarden, leveren van horden en hooi “omme die Alblasserwaart te bewaren”.
[1] Dit was de markies Castelnav, die in Utrecht aan zijn wonden overleed.
zie ook de website van het Instituut voor Nederlandse Geschiedenis voor meer informatie over Maarten Schakel