Plaatwerk tijdschrift voor sociale fotografie; jaargang 1 nummer 5 jan/febr 1984. Dit nummer heeft als thema: Kerk in verandering en is ter inzage in de Koninklijke Bibliotheek te ‘s-Gravenhage.
Plaatwerk is één van de activiteiten van Stichting Plaatwerk, die tot doel heeft publicatiekanalen op te zetten voor geëngageerde fotojournalistiek, die zich niet wenst te onderwerpen aan de ongeschreven wetten van de journalistiek zoals we die kennen uit dag-, week- en maandbladen. De Stichting telt ongeveer veertig leden: fotografen, vormgevers en een enkele journalist. De redactie is gekozen door de leden van de Stichting en opereert een jaar lang onafhankelijk.
Op de voorpagina van Plaatwerk is de foto met de huwelijksplechtigheid in Tienhoven weergegeven en op de achterpagina de huwelijksinzegening in Tienhoven. De andere vier foto’s staan niet in Plaatwerk afgebeeld, maar zijn wel onderdeel geweest van de tentoonstelling in het Rijksmuseum in 1984. Hierna volgen de links naar de website van het Rijksmuseum om de genoemde foto’s te kunnen bekijken. De titels bij de foto’s zijn ontleend aan de informatie die het Rijksmuseum geeft bij de betreffende foto.
Klik hier om de foto te bekijken: Huwelijksplechtigheid te Tienhoven
Klik hier om de foto te bekijken: Huwelijksinzegening te Tienhoven
Klik hier om de foto te bekijken: Bijbelstudie-avond voor volwassenen
Klik hier om de foto te bekijken: Bijbel in gebruik bij catechistatie-avonden
Klik hier om de foto te bekijken: Leden van de Vrouwenvereniging “Dabar” rond de grabbelton
Klik hier om de foto te bekijken: Verkoopmiddag voor de zending
Een redactioneel artikel in dit nummer van Plaatwerk luidt als volgt:
Nog niet zo rang geleden zat het overgrote deel van Nederland zondagsmorgens in de kerk. Nu zitten op datzelfde tijdstip de meesten aan de ontbijttafel of liggen nog in bed.
De grote leegloop van de katholieke en protestantse kerken heeft zich na de oorlog pas goed gemanifesteerd. Degenen die zondags nog in de kerk zitten, hebben in tegenstelling tot wat men zou verwachten, de rijen niet gesloten. Tussen hen voltrekt zich een scheiding der geesten die sinds de beeldenstorm zijn weerga niet kent en dwars door de traditionele zuilen heen loopt.
Enerzijds de gelovigen die ouderwets willen blijven geloven, zonder al te veel twijfels en gewetensvragen. Anderzijds de gelovigen die voor hun geloof een maatschappijbewuste invulling zoeken, met alle twijfels en discussies van dien. En zo ruziën beide partijen over homofiele pastors, plaatsing van kruisraketten, missiegeld voor het verzet in El Salvador, vrouwen op het altaar, heroïne-verslaafden in de ontmoetingsruimte. Voorwaar een prachtig onderwerp voor een blad dat zich met sociale fotografie bezighoudt. Alleen, we zouden zoiets nooit kunnen financieren.
Nu geeft het Rijksmuseum jaarlijks aan een paar fotografen de opdracht een recente ontwikkeling in Nederland te fotograferen. De grote promotor hierachter is de afdeling Nederlandse Geschiedenis, die onder het motto ‘wat we nu meemaken is straks geschiedenis’ een andere invulling probeert te geven aan de toch wel deftige geschiedenisopvatting van het Rijksmuseum.
Voor 1983 kregen Hans Aarsman, Oscar van Alphen en Harry Meijer de opdracht de veranderende Kerk te fotograferen. De resultaten hiervan zijn tot 6 mei 1984 te zien in het Rijksmuseum en worden ter publicatie afgestaan aan Plaatwerk.
Dit nummer houdt het midden tussen een catalogus van de tentoonstelling en een themanummer. Het leeuwedeel van de foto’s staat erin, maar niet allemaal, om ruimte te scheppen voor het leggen van accenten. Alle foto’s hadden erin gekund maar dan was het een postzegelalbum geworden. Het vormgeven van een blad stelt nou eenmaal andere eisen.
De foto’s vallen in twee groepen uiteen. Tot en met pagina 15 de foto’s van Hans Aarsman en Harry Meijer. Zij hebben in 1982 en 1983 in nauwe samenwerking geprobeerd een doorsnee te maken van zowel progressieve als regressieve veranderingen in de Kerk. In hun onderwerpenkeuze zijn zij zo objectief mogelijk geweest, hun subjectiviteit is terug te vinden in hun manier van fotograferen en in de keuze van de uitspraken bij de foto’s. De uitspraken zijn gedaan door betrokkenen, die aanwezig waren bij de gefotografeerde situatie, zij hoeven niet per sé in beeld te staan.
Het tweede en laatste gedeelte is van de hand van Oscar van Alphen. Zijn wijze van fotograferen en de bedoelingen die hij daarmee heeft, hoeven we hier niet uit de doeken te doen. Dat doet hij zelf op pagina 16, in wat men zijn ‘credo’ zou kunnen noemen. Rest ons nog te verwijzen naar het stuk hieronder, waarin een cijfermatig overzicht gegeven wordt van de recente ontwikkelingen binnen de Kerken.
Het artikel KERK IN VERANDERING in dit nummer van Plaatwerk luidt als volgt:
Is Nederland nog een christelijk land?
In de afgelopen jaren is er twee maal een uitvoerig onderzoek gedaan onder Nederlanders van 17 jaar en ouder naar plaats, functie en betekenis van godsdienst en kerkelijkheid in onze samenleving: in 1966 (‘God in Nederland’) en in 1979 (‘Opnieuw: God in Nederland’).
Daaruit komt naar voren dat onkerkelijkheid, vooral de laatste jaren, sterk is toegenomen. Onkerkelijkheid of buitenkerkelijkheid kwam tot 1900 nauwelijks voor (2%); in 1947 was dit 17%, in 1966 33%, in 1979 41%. De helft van de buitenkerkelijken van 1979 is grootgebracht binnen een Kerk.
De drie grootste christelijke kerkgenootschappen zijn volgens het onderzoek van 1979: de Rooms Katholieke Kerk (31 % van de ondervraagden); de Nederlands Hervormde Kerk (15% van de ondervraagden); de Gereformeerde Kerken (10% van de ondervraagden). Tot de kleinere Kerkgenootschappen, zoals de Lutheranen, de Doopsgezinden en de Remonstranten behoorde ongeveer 3% van de ondervraagden.
Typerende verandering in de laatste decennia voor alle Kerken: ‘functieverlies’ van de kerken als instituten, zij hebben minder morele macht over individuen en samenleving, zij zijn meer aanwezig op hen, die zich uit vrije keuze tot hen wenden: godsdienst wordt steeds meer een persoonlijke aangelegenheid.
Er is daarom minder aandacht voor geloof en geloofsbeleving binnen kerkelijk organisatorisch verband: mensen willen zelf de verantwoordelijkheid voor hun gelovig denken en handelen dragen. Ook deze geloofsbeleving vraagt soms een organisatorische vorm, die sterk verschilt van de grote kerkelijke organisaties, zie bijvoorbeeld de basisgemeenten.
De Rooms-Katholieke Kerk
De Rooms-Katholieke Kerk is het grootste Kerkgenootschap in ons land. Het is tevens de Kerk waar in de laatste decennia veranderingen het diepst hebben ingegrepen en het meest zichtbaar zijn. Er zijn vele traditionele vormen verdwenen, er zijn nieuwe voor in de plaats gekomen.
De opbouw van de organisatiestructuur is vanouds hiërarchisch: de paus – een aartsbisdom en bisdommen (in Nederland 7 bisdommen: samen een kerkprovincie) – parochie (die groepsgewijs dekenaten vormen). Bisschoppen worden benoemd door de paus, in sommige landen volgt hij daarbij voordrachten vanuit het bisdom.
Welke veranderingen zijn opgetreden?
Sterke achteruitgang van het aantal katholieken, groter dan bij andere Kerken: De R.K. Kerk is met de N.H. Kerk ‘de grote leverancier van onkerkelijken’.
Teruggang in geloofsbeleving, geloofspraktijk, kerkelijke bindingen en deelname aan het kerkelijk leven. Voorbeelden daarvan zijn: het kerkbezoek op zon- en feestdagen – tot voor kort op straffe van zonde verplicht – dat sterk afneemt (in 1966 ging 86% van de katholieken regelmatig naar de kerk, in 1979 nog slechts 52%); het dalend aantal priesters (in 1966 waren er nog 227 wijdingen, in 1979 waren het er 21).
Andere opvattingen over de geloofsinhoud en over de Kerk als structuur en organisatie. De R.K. Kerk vormt niet meer een éénheidsblok, maar een pluriforme geloofsgemeenschap. Er teken en zich groepen af, die zich van elkaar onderscheiden in geloof en kerkelijkheid. 10% is streng orthodox (‘roomser dan de paus’), 20% orthodox (‘eens met de officiële kerkelijke leer’), 30% vrijzinnig orthodox (‘eigentijdse interpretatie van veel geloofspunten, kritisch t.o.v. de officiële kerk), 30% vrijzinnig (‘opvattingen haaks op kerkelijke leer, bijvoorbeeld Christus is een gewoon mens’) en 10% randkatholieken (‘distantie t.o. kerkelijke leer’). Er zijn nieuwe vormen van liturgische viering, van religieus leven, nieuwe interpretatie van morele waarden (bijv. t.a.v. seksualiteit), sterker maatschappelijk en politiek engagement (‘wending naar de wereld’ ), nieuwe theologische opvattingen, toenadering tot andere kerkgenootschappen.
Een sterk geloofsbewustzijn bij de ‘achterblijvers’. Eén op de zeven personen, die met een zekere regelmaat de kerk bezoeken, stellen een avond of middag per week ter beschikking van kerkelijk werk.
Het veranderingsproces is begonnen in de jaren zestig.
Enkele markante gebeurtenissen:
1962-’65: Het Tweede Vaticaans concilie, onder leiding van de pausen Johannes XXIII en Paulus VI, gaf de stoot tot een vernieuwingsproces.
1966-’70: Het Nederlands Pastoraal Concilie, onder leiding van de bisschoppen, voorbereid door een net van duizenden gespreksgroepen en vele commissies, had tot doel het Vaticaans Concilie te laten doorwerken.
1966: De Nieuwe Katechismus (‘Geloofsverkondiging voor volwassenen’) kende ook internationaal een onverwacht groot succes. Onderzoek in Rome leidde in 1969 tot een voorgestelde lijst van wijzigingen.
Na 1970: periode van twijfel en omslag, gedeeltelijk terugkeer naar het oude. Gezagscrisis met Rome, dat tot polarisatie binnen de Kerk heeft geleid.
Bisschopsbenoeming in 1970 in Rotterdam, mgr Simonis, en in 1972 in Roermond, mgr Gijsen, waarbij voordrachten van het bisdom werden genegeerd en recentelijk benoemingen vanuit Rome in Haarlem, Utrecht en Rotterdam, waarbij opnieuw de voordrachten gepasseerd werden.
1980: Bijzondere synode van de bisschoppen van Nederland onder voorzitterschap van Paus Johannes Paulus II in Rome om de meningsverschillen tussen de bisschoppen bij te leggen. Deze heeft niet tot het gewenste resultaat geleid. De botsingen met Rome hebben internationaal de aandacht getrokken, vooral ook omdat tot voor enkele tientallen jaren de roomse Kerk in Nederland tot de sterkst met Rome verbonden kerkprovincies behoorde.
De Nederlandse Hervormde Kerk
De oudste en de grootste protestantse Kerk in Nederland. Onder deze naam pas na 1816, maar een voortzetting van de Gereformeerde Kerk tijdens de Republiek. Nauw verbonden met de wording van de Nederlandse staat tijdens de Tachtig jarige Oorlog, die mede omwille van de godsdienst werd gevoerd. Vanouds vooral gestempeld door Calvijn.
De N.H. Kerk heeft een presbyterialesynodale structuur, met plaatselijke gemeenten als basis. Die kiest de leden van het presbyterium of de kerkeraad (predikant(en), ouderlingen en diakens). Elke kerkeraad zendt twee leden (waaronder de predikant) naar de vergaderingen van de 54 gewesten of classes. Elke classis tenslotte vaardigt één ambtsdrager af naar de Generale Synode van (dus) 54 leden; deze komt een paar maal per jaar gedurende enkele dagen bijeen. De synode stelt raden samen, die zich bezig houden met bepaalde taken of thema’s en daarover aan de synode rapporteren.
De teruggang van het ledental is bij de N.H. Kerk, anders dan bij de katholieken, geleidelijk verlopen en is al begonnen omstreeks 1900. In 1909 was 44% van de bevolking N.H., in 1966 20%, in 1979 nog maar 15%.
Vanouds zijn er stromingen binnen de N.H. Kerk, typerend voor het pluriforme karakter van de Kerk. Aan de rechtzinnige kant de Gereformeerde Bond (1906), streng orthodox met sterke banden met het verleden. Orthodox is ook de Confessionele richting (1864), die pleit voor de oude belijdenis. In die kring is men gehecht aan de idee van Nederland als protestantse natie. De groep van de middenorthodoxen (‘gewoon hervormd’) wijst het extreme af, aanvaardt bepaalde vernieuwingen (bijvoorbeeld in bijbelvertaling) en is gericht op het leven in de maatschappij. Tenslotte de Vrijzinnigen, die orthodoxe geloofsthesen zoals het gezag van de Schrift als Gods woord aanvechten en de nadruk leggen op de christelijke ethiek. Een recente steekproef rekent respektievelijk 13%, 13%, 14% en 25% tot elke van de stromingen, terwijl 35% geen richting aangeeft of geen antwoord geeft.
Binnen de N.H. Kerk heeft de vrijzinnige vleugel aan invloed verloren, een kleine actieve kerkgaande minderheid, behorend tot de middenorthodoxie, geeft de toon aan; deze bepleit samengaan met de Gereformeerde Kerk (‘Samen op Weg’).
In de N.H. Kerk zijn nieuwe vormen van pastoraat ontstaan, er is oriëntatie op noden en problemen van de wereld (Derde wereld, vraagstukken van vrede en veiligheid) en minder erkenning van van boven af opgelegde kerkelijke structuren.
De gereformeerde Kerken in Nederland en de andere gereformeerde Kerken
Ontstaan aan het eind van de vorige eeuw, toen twee afscheidingsbewegingen uit de Nederlandse Hervormde Kerk samengingen. Zij stelden zich vooral op tegen de vrijzinnige theologie in de Hervormde Kerk en ijverden voor herstel van het rechtzinnig karakter van de Kerk. Sedertdien zijn verschillende gereformeerde groeperingen afgescheiden, er zijn zeven kerkgemeenschappen die het woord gereformeerd in hun naam voeren.
Alleen de Gereformeerde Bond is bewust binnen de N.H. Kerk gebleven.
Bijna drie kwart behoort tot De Gereformeerde Kerken in Nederland, ongeveer een kwart tot de overige zes (waarvan de grootste zijn De Nederlands Gereformeerde Kerk, onderhoudende artikel 31 van de Dordtse Kerkorde, ook wel bekend als ‘Vrijgemaakten’ en de Christelijk Gereformeerden).
De organisatiestructuur van de Gereformeerde Kerken is presbyteriaal-synodaal. Nadruk valt op de zelfstandige plaatselijke gemeenten of kerken, bestuurd door kerkeraden (predikant(en), ouderlingen, diakenen). Kerken vormen samen een kerkverband, regionaal in classes, provinciaal in particuliere synoden (die eenmaal per jaar bijeenkomen). De Generale Synode telt 70 (Nederlandse) leden: elk der 14 particuliere synoden telt vijf afgevaardigden en komt eens in de twee jaar bijeen.
De gereformeerden zijn over het algemeen trouwer aan hun Kerk(en) dan katholieken of hervormden. De kerkelijke binding (bijv. kerkbezoek op zondag) is ruim anderhalf maal zo groot als bij katholieken en bijna drie maal als bij hervormden. Het vasthouden aan orthodoxe geloofsopvattingen is sterker, ofschoon ook onder hen toenemende pluriformiteit optreedt. Dit heeft onder meer geleid tot oprichting van het Gereformeerd Confessioneel Beraad, dat, tegen een meerderheid binnen de Gereformeerde Kerken in, vast wil houden aan een strenge binding aan de zgn. Belijdenisgeschriften.
De tendens tot sterke kerkelijke binding vindt tegenwoordig vooral plaats in de streng-orthodoxe kleine gereformeerde kerkverbanden. Getalsmatig vertonen zij een neiging tot groei, dit geldt ook voor de daarmee verbonden politieke groeperingen, GPV en SGP. Recent verschijnsel: hernieuwde verzuiling, bijv. de oprichting van de EO in 1967 (eerste uitzending 1970), die vooral wordt gedragen door leden van kleine gereformeerde groeperingen, inclusief de Gereformeerde Bond in de N.H. Kerk.
Met name de Gereformeerde Kerken in Nederland hebben, via hun Generale Synode, de laatste jaren een aantal rapporten aangenomen, die de gelovigen sterk hebben verdeeld en deze Kerken de reputatie gegeven hebben ‘de hervormden links in te halen’. Zij betreffen onder meer het gezag van de bijbel, homofilie en andere alternatieve samenlevingsvormen. Mede door deze rapporten, maar ook door hun lidmaatschap van de Wereldraad van Kerken, heeft het wereldverband van gereformeerden, de zgn. Gereformeerde Oecumenische Synode (GOS), zich recentelijk van de Nederlandse Kerken gedistantieerd.
In dit nummer van Plaatwerk schrijft Oscar van Alpen de volgende column:
Het is misschien niet geheel overbodig enige toelichting te geven op de wijze waarop ik mijn aandeel in deze tentoonstelling heb opgebouwd en ingedeeld.
Van het thema en de titel van de tentoonstelling ‘De Kerk in verandering’ heb ik, direct bij de aanvaarding van de opdracht, de toevoeging ‘in verandering’ in gedachten tussen haakjes gezet. Ik deed dit niet zozeer omdat ik van mening was dat er in de Kerk geen aanpassingen aan veranderingen in de maatschappij plaats vinden – tot op zekere hoogte en in bescheiden mate is dat natuurlijk wel het geval – maar omdat het voor mij duidelijk was dat hier veranderingen van veel wezenlijker aard bedoeld werden. Men zou daarbij bijvoorbeeld kunnen denken aan de basisgroepenbeweging en het IKV.
Ik voel niet de minste behoefte om in het algemeen het belang van deze bewegingen te ontkennen of te bagatelliseren, maar ik bestrijd wel de opvatting als zouden deze bewegingen iets te maken hebben met wezenlijke veranderingen binnen de Kerk. En omdat het van belang is voor een goed begrip van de keuze en indeling van mijn foto’s zal ik trachten mijn opvattingen hieronder zo kort en duidelijk mogelijk uit een te zetten.De Kerk als gemeenschap van gelovigen en als instituut van zielszorg gaat uit van het persoonlijk heil van de mensen na hun dood. Dit persoonlijk heil is slechts bereikbaar via het geloof. De Kerk echter kan dit geloof niet schenken, zij kan hoogstens richting geven. En hier komt voor mijn gevoel het eerste cruciale punt: de aspirant-gelovige moet bereid zijn zich te onderwerpen aan het leergezag van de Kerk, resp. de Bijbel. Maar ook de gelovige is niets menselijks vreemd en hij zal, net als ieder ander de neiging hebben zich tegen elke vorm van onderwerping te verzetten. Bovendien weet hij intussen ook dat zijn zondige uitgangspositie hem de weg naar een ‘absoluut geloof’ verspert, zodat hij genoegen zal moeten nemen met een geloof dat nooit iets anders zal kunnen zijn dan een strijd, een strijd tussen twee gelijkwaardige polen, geloof en ongeloof. De consequentie hiervan is dat hij, wil hij als ‘gebrekkig’ gelovige zijn zelfrespect niet geheel verliezen, zal moeten accepteren dat zijn ongeloof hem ten minste zo dierbaar is als zijn geloof. (Persoonlijk heb ik dan ook altijd de uitspraak: ‘Heer, ik geloof, kom mijn ongeloof te hulp’ van een merkwaardige dubbelzinnigheid gevonden.) Deze dierbaarheid van het ongeloof lijkt mij een tweede punt van vitaal belang. Men zou kunnen zeggen dat het hierbij gaat om een zekere ‘erkenning’ van het ongeloof zoals die zich bijv. voordoet in de huidige vorm van een humanisering van het geloof – ‘het geloof met een menselijk gezicht’.
Het meest bekende voorbeeld van deze vorm van sublimatie is natuurlijk de zgn. basisbeweging en wat we er verder ook van zouden willen zeggen, het blijft – in de ogen van de Kerk – een beweging met een behoorlijke dosis ongeloof. En ongeloof, in welke vorm ook, dient bestreden te worden, zo wil de Kerk het nu eenmaal. De vormen van bestrijding zijn kennelijk beperkt, men ziet altijd weer dezelfde varianten opduiken, waarvan de meest favoriete ongetwijfeld de ‘bezinning op de traditionele waarden en normen’ is. Hoewel deze term er nogal lukraak uitziet zou het m.i. onterecht zijn te doen alsof het hier gaat om een toevallige liefhebberij van een aantal bisschoppen en een wat behoudend uitgevallen Paus of om een ICTO dat uit louter reactionairen zou bestaan. De rechtvaardiging van deze vormen van bezinning uit de ‘innerlijke noodzaak van het geloof’ duidt er in ieder geval op dat de Kerk van haar leden een geloof vraagt met uitsluiting van ongeloof, zoals zij ook om onderwerping vraagt met uitsluiting van de opstand en zoals zij ook de vrije wil kent met uitsluiting van de soevereiniteit. Wat hier van wezenlijk belang is, is het feit dat zij zich met deze ideële vormen van uitsluiting voor een goed deel berooft van haar eigen onaantastbaar gelijk. Dat is een vorm van zelfamputatie en wat er overblijft na deze zelfamputatie, dat is het uitgangspunt van mijn reportage.Als fotograaf ga ik uit van het concept d.w.z. ik ga uit van een geheel van tekst en foto’s. Dat impliceert een gelijkwaardigheid van beide elementen en bij het ontstaan van een reportage is dan ook geen sprake van volgorde, laat staan van rangorde. Het denken zoekt een verbeelding en de beelden moeten verwoord worden, het is een proces dat langzaam naar een eenheid groeit die in principe los staat van een reproduceerbare ‘werkelijkheid’. Men zou dus kunnen spreken van ‘conceptuele fotografie’, zij het dat het begrip conceptueel voor mij meer verbonden is met reductie, met terugbrengen tot essenties, met inperking van interpretatiemogelijkheden, eerder dan met de ‘gedachte expansie’ waarmee ik het begrip conceptueel in de beeldende kunst associeer. Het verschil tussen beeldende kunst en fotografie is de ‘werkelijkheid’ en voorzover wij die werkelijkheid toelaten is ze alleen nog te bevatten door haar te reduceren tot de idee. De idee van de werkelijkheid van de Kerk is vervat in dit concept van tekst en foto’s.
Oscar van Alphen
Als je meer wilt weten over de fotograaf Oscar van Alphen, lees dan: Monografieën van Nederlandse Fotografen nr. 14. Deze monografie bevat ook een uitgebreid hoofdstuk dat aandacht besteed aan de documentaire foto-opdracht Kerk in verandering. Op de achterzijde van dit boek is het volgende te lezen:
Cees Simoné Corneille Nieuwenhuijzen (Alphen aan den Rijn, 8 september 1923 – Amsterdam, 21 november 2010), beter bekend onder zijn pseudoniem Oscar van Alphen begon in de tweede helft van de jaren vijftig van de vorige eeuw te fotograferen in aansluiting op wat wel de ‘humanistische traditie’ wordt genoemd: reportagefotografie met veel aandacht voor het menselijke bestaan in al zijn voor- en tegenspoed. Autodidact Van Alphen maakte na het succesvolle Kinderen in de grote stad (1958) in de vroege jaren zestig enkele fotoboeken en werkte in opdracht voor dag- en weekbladen. Hij werd toegelaten tot de GKf en raakte allengs meer zichtbaar politiek geëngageerd. In het boek Het rijke onvermogen, dat in 1978 verscheen, stelde Van Alphen aan de hand van foto’s én tekst de politiek van de Berufsverbote in Duitsland aan de orde. Hij was in 1982 de eerste Nederlandse fotograaf die een boek over de ‘Palestijnse kwestie’ maakte.
In de loop der jaren groeide bij hem onvrede over de ontwikkeling van de fotografie in Nederland, zijn eigen werk daarbij inbegrepen. Het gebrek aan theorievorming binnen de discipline zag hij als een zwakte. Dat bracht hem er onder meer toe om literatuur, beeldende kunst en film bij zijn werk te betrekken. Zijn kritische opstelling ten aanzien van eendimensionale opvattingen over fotografie kreeg duidelijk vorm in de publikatie Het moment voorbij (1982). Hierin zette hij zich af tegen het in de fotojournalistiek dominerende ‘beslissende moment’ waarop ‘goede’ foto’s zouden moeten worden genomen. Hij liet zich daarbij inspireren door het werk van (foto)theoretici als Roland Bathes, Victor Burgin en Susan Sontag.
In De oorlogen (Museum Boijmans van Beuningen, 1985) monteerde Van Alphen foto’s, filmbeelden en gesproken tekst tot een geheel in een ruimtelijke installatie. Met als basis het verhaal Madame Edwarda van Geordes Bataille, stond in dit werk de visuele ervaring van een stroom snel achter elkaar geprojecteerde beelden centraal. De filosofie van Bataille bood hem een kapstok om een visuele ervaring te creëren die een vorm van bevrijding uit het keurslijf van een repressieve maatschappij kon zijn.
Van Alphen heeft veel over fotografie geschreven en zowel tentoonstellingen als een essaybundel over het medium samengesteld. Terugkijkend, kan zijn ontwikkeling als fotograaf en denker over fotografie worden gezien als een afspiegeling van veranderingen die met name de (sociaal-) documentaire fotografie in brede zin heeft doorgemaakt in de afgelopen vijftig jaar: van een positie waarin het verslag doen van de maatschappelijke werkelijkheid centraal staat naar een waarin de reflectie op de waarneming zelf en de betekenis van het beeld minstens zo belangrijk zijn.