Op deze webpagina vind je de berichten uit 1855 over Ameide en Tienhoven uit de krant met de naam: De Vijfheerenlanden.
De berichten uit De Vijfheerenlanden over de periode 1855 – 1899 die betrekking hebben op Ameide en Tienhoven zijn door B.C. (Ben) Remie uit Nieuwegein bijeengebracht. Ook op de website van het Regionaal Historisch Centrum Zuid-Oost Utrecht vind je deze krant.
De Vijfheerenlanden 28-02-1855, krant no. 1 jaargang 1
Uit de hand te koop: Een welbeklante Wind-korenmolen, met afzonderlijk WOONHUIS, ERF EN TUIN, staande nabij de sluisen te Ameide.
Te aanvaarden 1 Mei 1855. Te bevragen bij den Eigenaar W. Blijenberg aldaar en bij den Notaris G.H. BROEKMAN aan de Langendijk te Vianen.
De Vijfheerenlanden 22-04-1855, krant no. 6 jaargang 1
VIANEN EN OMSTREKEN
De schipbrug over de rivier de Lek alhier is door den heer C. de Jong van Ameide voor f 8.800,- ’s jaars gepacht.
Wij vernemen echter bij geruchte, dat het veerhuis zal door den heer Timmermans Jr. van Ameide bewoond zal worden.
De Vijfheerenlanden 06-05-1855, krant no. 8 jaargang 1
AMEIDE. De op 3 Mei alhier plaats gehad hebbende verkiezing voor twee leden van de Gemeenteraad heeft geen resultaat opgeleverd, aangezien er twee stembriefjes meer in de bus aanwezig werden bevonden, dan er kiezers ter stemming waren opgekomen, en dat deze twee briefjes van invloed konden geweest zijn op de verkregen meerderheid, en dus volgens Art. 66 der kieswet geene verkiezing mogt plaats hebben.
De Vijfheerenlanden 27-05-1855, krant no. 11 jaargang 1
INGEZONDEN STUKKEN.
EENE ZAMENSPRAAK OVER EEN ONDERWERP VAN DEN DAG.
A. Ik zeg Teunis, dat het een gruwel is; – ’t is een moord Teunis !
T. Wat nou Aart! wat maakt jou zoo aveluinig?
A. Wel is dat manier van doen, ik moest te Meerkerk de vlotbrug over, maar ’t hoefde niet, de bruggen konden niet toe, en toen heb ik waarachtig tot den Arkelschen dam kunnen gaan, eer ik het Kanaal over kon.
T. Ja ’t zijn lieve brugjes, die vlotbruggen over het Kanaal, je rijdt er met geen voêr hooi over of je denkt er den hals in te breken, de smid en de wagenmaker zijn er het best mee.
En dan laten ze ze nog openstaan er bij, en dan zeggen je de brugwachters , dat het is, omdat de scheepvaart niet gestremd mag worden; maar als ze dat dan om de scheepvaart doen, dan mogten ze ons, om den landbouw, wel wat betere bruggen geven; ’t spijt me maar Teunis ! dat ik je wat op me heb laten wachten!
T. Daar zal ik niet van bederven; maar vertel me reis waarom konden de bruggen niet toe?
A. Dat zou je ook niet weten; of ze het Kanaal niet opgezet hebben; ik geloof dat het wel 30 duim boven peil was.
T. Dan zal de Sluis te Meerkerk ook wel niet open geweest zijn. Aart-oom?
A. Hou je stil over die Sluis te Meerkerk, Teunis! dan maak je me van voren af aan kwaad!
T. Kom, kom, kerel! ’t is immers zoo erg niet.
A. Teunis snoer je mond! zou’t niet erg wezen, wie onderhouden den ouden Zederik, en wie hebben er genot van; ja dat zou je ook niet weten? Jij zoudt niet weten dat er 17 molens op het Kanaal staan en 6 op den ouden Zederik malen en dat de Sluis te Meerkerk digt gaat als het water in het Kanaal boven dat van den ouden Zederik komt. Jij zoudt niet weten, dat de boezems nagenoeg even groot zijn, en dat als de Machine het Kanaal afstookt, dat de Sluis te Meerkerk subiet weer open gaat en dat onze molens hebben moeten staan peilen, terwijl die van Lakerveld en Achthoven maar door hebben kunnen loopen; dat zou jij allemaal niet weten man, maar je weet het net zoo goed als ik, en je vraagt of het erg is, als wij geen gebruik kunnen maken van een boezem, die even goed de onze is als van de anderen?
T. Bedaard, bedaard Aart-oom! Zoo was ’t niet gemeeud; nou je zoo boos wordt, ben ik blij dat ik een papiertje in mijn zak heb dat je wat zal bedaren.
A, Ik kan over dit punt geen gekscheren velen Teunis! ik geloof waarachtig dat als er Sluisgang te TerMei was, dat ze de Sluis te Meerkerk nog digt zouden houden. Ze zeggen wel dat de oude Zederik-kaden te zwak zijn, en dat wil ik niet tegenspreken; maar dan moesten ze ze verzwaren, en als ze het dan alleen niet konden betalen, dan zouden wij ze misschien wel een handje helpen. Geef maar op je papier, waarmee je me moet bedaren.
T. Niet zoo haastig man! ’t is te lang om het nou te lezen, maar steek het in je zak en lees het van avond bij het vuur.
A. Maar wat is dat dan voor een papier?
T. Wel Aart, we hebben immers een week of wat geleden aan den Gadermeester gevraagd, of hij niet reis een brief naar den Haag kon schrijven, en daar hebben er toen in en buiten de buurt zooveel op geteekend, die alle boven het kanaal leggen. Weet je niet meer, dat de Gadermeester zoo knorde, dat het papier zoo vuil geworden was. Nou, daar is nou een antwoord opgekomen, van den Governeur is het niet, maar ’t komt toch zoo wat van dat tuk, en ’t is goed ook, zou ik zeggen. Lees het van avond op je gemak en laten we nou nog wat over dat Reglement op het Dijk-Collegie praten.
A. Neen, Teunis nou niet, ik ben van dat lange loopen kwaadeegs geworden; en verlang naar huis; kom je met Pinksteren nog wat bij me praten, dan hebben we al den tijd.
T. Dat is afgesproken, Aart-oom! Groet ze van me!
Aart heeft ’s avonds het navolgende gelezen.
G. S. No. 25. EXTRACT uit het Verbaal van het verhandelde bij de Gedeputeerde Staten van Zuid.Holland.
Woensdag 25 April 1855.
Gearresteerd den 1 Mei 1855.
Gelezen zijnde een adres van — c. s. eigenaren van landerijen, gelegen ten oosten van het Zederik-kanaal in de Vijf-Heerenlanden, te kennen gevende dat de boezem, waarop bet water hunner polders geloosd wordt is het Zederik-kanaal, strekkende van de Wilhelmina-Sluis te Vianen, tot aan den Arkelschen dam, en den Ouden Zederik, loopende van Meerkerk tot aan de Sluizen bij Ameide, dat de gemeenen boezem in twee deelen gescheiden is, door een Sluisje te Meerkerk, waardoor hunne belangcn zeer worden benadeeld en de gemeene boezem wordt verkleind en derhalve verzoekende, dat dit Sluisje worde weggeruimd, of dat de verordeningen op het gemaal, zoodanig worde gewijzigd, dat het aan de molens op den Ouden Zederik verboden zal zijn door te malen. wanneer de molens op het Zederik-kanaal uit het gemaal zijn.
En het deswege ingewonnen berigt van den Hoofd-Ingenieur van den Waterstaat in het 10de district dd. 18 April 1855 No. 1037.
Gehoord het rapport van de leden van de betrokken afdeling.
Is besloten:
aan de Adressanten te kennen te geven, dat het Ontwerp-Reglement voor het Hoog-Heemraadschap van de Vijf-Heerenlanden, spoedig bij de Provinciale Staten in behandeling zal worden genomen, en dat daarbij is voorgesteld, de opheffing van het Collegie van de Lek.
Dat wanneer deze bepaling door de Provinciale Staten vastgesteld – door den Koning goedgekeurd – en het Reglement in werking gekomen zal zijn, alsdan ten spoedigste in overweging zal worden genomen, op hoedanige wijze de door hen geopperde bezwaren, welke aan deze vergadering allezins gegrond toeschijnen, zullen kunnen worden opgeheven.
En zal afschrift dezer worden gezonden aan de adressanten voornoemd, tot informatie en ter beschikking op hun verzoek en afschrift aan den Hoofd-Ingenieur van den Waterstaat in het 10de district tot informatie.
Voor Extract conform.
De Griffier der Provinciale Staten van Zuid-Holland.
(geteekend)
Just de la Paisieren.
De Vijfheerenlanden 26-08-1855, krant no. 24 jaargang 1
HET RAPPORT DER KOMMISSIE VAN DE AFDEELING: de Vijf-Heerenlanden, de Alblasserwaard en het van Arkel beneden de Zouwe, van de Hollandsche Maatschappij van landbouw, OVER DE WATER-ONTLASTING DER POLDERS IN DE VIJF-HEERENLANDEN.
Reeds veel vroeger zouden wij dit Rapport in ons Weekblad opgenomen hebben, waren wij niet bevreesd geweest onze lezers met artikels over waterschaps-belangen te overstroomen. Dit bezwaar niet meer bestaande, gaf het voorgenomen plan, om genoemde afdeeling der Maatschappij v. Landb. te splitsen, aanleiding dit Rapport nu in onze kolommen op te nemen. Bij het vernemen toch van dat plan was ons eerste werk dit rapport na te gaan, met het oog om te onderzoeken: of die al te groote afdeeling hare uitgebreidheid alleen aan willekeurig te zamen voegen dier waterschappen te danken had, dan wel of gezamenlijke belangen die vereeniging vorderden.
Wegens den innigen zamenhang, die tusschen landbouw en eene goede waterafleiding bestaat, komt het ons voor dat eene geheele scheiding niet wenschelijk is, wegens gebrek aan zamenwerking en zamenspreking, zoo hoog noodzakelijk waar het zaken geldt zooals de in dit Rapport behandelde. In andere zaken den landbouw betreffende is het echter waar, dat kleine vereenigingen, wegens de meerdere bekendheid der leden met elkander, nuttiger werkzaam zijn dan grootere, in welke de ambitie van het grootste gedeelte der leden ligt wordt uitgebluscht door den overwegenden invloed van enkele.
Wij houden alzoo eene splitsing dier uitgebreide afdeeling voor nuttig, onder voorbehoud echter, dat door het eenmaal ’s jaars houden eener wettig voorgeschrevene gekombineerde vergadering der beide afdeelingen, de gelegenheid verschaft worde om door gezamenlijke bespreking gezamenlijke belangen ten beste te regelen. Dat die bestaan leert het onderstaande rapport, uitgebragt in de vergadering der Afd. van 25 Mei l.l.
Aan een Kommissie werd opgedragen om te rapportren over de vragen:
1. Aan welke oorzaken is het toe te schrijven, dat tegenwoordig de waterontlasting der polders in de Vijf-Heerenlanden belemmerd wordt? — en
Welke middelen zouden kunnen worden aangewend, om de bezwaren, welke die belemmering te weeg brengen, op te heffen?
Onder die oorzaken noemt het rapport in de eerste plaats de zoodanige, welke als meer van tijdelijken aard zijnde, aanleiding gaven tot den hoogen waterstand in de polders der Vijf-Heerenlanden gedurende den winter van 1851-1855 en het daarop volgende voorjaar. Onder deze bekleeden de weêrsgesteldheid, den stand der buitenrivieren de doorbraak in de neder-Rijndijk eene voorname plaats.
Wegens hunnen tijdelijken aard, gaan wij ze hier met stilzwijgen voorbij, om de aandacht onzer lezers te vestigen op omstandigheden, welke meer op den duur de
afstrooming van het vloed- en Lingewatcr belemmeren.
Deze zijn:
1°. de verhoogde waterspiegel in de Merwede, ten gevolge van het afdammen en digten der killen in het Bergsche veld , en
2°. het onvoldoende vermogen der sluizen, waardoor de uitstrooming van het vloedwater sterk is tegengehouden.
Met opzigt tot het eerstgenoemde bezwaar is het van algemeen bekendheid, dat bij middelbaren en lagen stand der bovenrivieren, de waterspiegel der Merwede, op de hoogte der Kanaal sluis van Steenenhoek, te Hardinxveld, van 0,40 tot 0,60 el is verhoogd; welk bezwaar grooter en belangrijker wordt, naarmate dat de bovenrivieren lager worden; terwijl bij hoogen waterstand het bezwaar niet of weinig is waar te nemen, dewijl het water alsdan over de afdammingen, uiterwaarden en polders tegen over het Noorderdiep, beneden Hardinxveld, een breeden uitweg vindt, en het digten der killen, alsdan geen invloed kan hebben, maar welk bezwaar zich juist laat gevoelen bij middelbaren en lagen rivierstand, wanneer de poldermolens in het gemaal zijn en zulks tot groot nadeel voor de bemaling; terwijl in vroegeren tijd, bij middelmatigen en lagen stand der rivieren, de Linge, door het Kanaal van Steenenhoek zóó laag wegstroomde, dat het water beneden Zederikpeil daalde, en de stoommolen aan den Arkelschendam (waarover hierna gehandeld wordt) niet meer behoefde te malen en het water van zelve op de Lingc afliep, zoodat de polderwatermolens op het Zederikkanaal, veelal konden dóórmalen, en niet behoefden te peilen of te wachten, tot dat het aan het peil gebragte Kanaal door den Stoommolen genoegzaam was afgemalen, om weder met malen te kunnen aanvangen.
Een bewijs voor de gegrondheid van het beweren, dat de waterspiegel der Merwede, door het digten der killen is verhoogd, wordt ook nog gezien in de omstandigheid, dat het water der rivier de Lek, aan de Sluis van het Collegie van de Lek, te Ameide, sedert de digting herhaaldelijk is gedaald tot onder Zederikpeil, terwijl het water in de Linge nog boven dat peil stond.
Deze omstandigheid had vroeger zelden of nooit plaats en konde ook geen plaats hebben, omdat het uitlozingspunt van het Kanaal van Steenenhoek, te Hardinxveld, zooveel lager gelegen was, dan de Sluizen te Ameide, waarom men dit lozingspunt heeft verlaten en dat aan Steenenhoek gekozen. Dit wordt door ons van voldoende gewigt geacht, om allen twijfel over de verhooging van den waterspiegel, op de rivier de Merwede, weg te nemcn en zulks tot zekerheid te brengen.
Tot staving dier verhooging van den waterspiegel, vergelijke men den waterstand in de Waal te Tiel, en in de Merwede aan de Steenenhoeksche Sluis te Hardinxveld, van de maanden Junij 1843 en 1853, in welke de waterstand in de Waal te Tiel, geen noemenswaardig verschil heeft opgeleverd, terwijl daaruit zal blijken, dat het verschil te Hardinxveld, bij middelbaren en lagen stand aanmerkelijk is.
Het andere bezwaar, dat de wegvloeijing van het Lingewater belemmert, het onvoldoende vermogen der Sluizen van het Steenenhoeksche Kanaal, is niet nieuw.
Reeds in 1847, door eene Commissie der Afdeling Culenborg, der Geldersche Maatschappij van Landbouw, de aandacht der belanghebbenden daarop gevestigd, maar sedert dien tijd, en na de verhooging van den waterspiegel, tengevolge van de digting der killen, doet dit bezwaar zich nog in meerdere mate gevoelen, — daar het thans vooral wenschelijk is, dat van de weinig voorkomende gevallen, dat de Merwede bij lagen stand der bovenrivieren en gunstigen wind, een slechts tamelijk lagen waterstand bereikt kunne worden gebruik gemaakt, om de Linge, dien Boezem van al de polders in de Vijf-Heerenlanden, te verlagen en daardoor goede gelegenheid voor de bemaling te bekomen, — maar juist in die zeldzame gevallen doet zich het te geringe Sluisvermogen op het sterkste gevoelen, en word men daardoor verhinderd, om van die gunstige omstandigheid, welke meestal slechts zeer weinige dagen voortduurt, met vrucht gebruik maken. (Vervolg hierna)
De Vijfheerenlanden 28-10-1855, krant no. 33 jaargang 1
GOEDKOOPE WEIJERIJ EN STALLING
Op den 18 October 1855 geraakten drie Veulens en een 2 1/2 jarig Paard toebehoorende aan den ondergeteekende in een Wei van A. Kool, Jr., welke de goedheid had, die voor hem gedurende TWEE DAGEN te stallen. De kosten beliepen f 13,60
Hebben nu geene bijzondere omstandigheden bijgedragen om dat Wei en Stal-geld zoo laag te stellen, dan zou de ondergeteekende daaruit opmaken, dat de prijzen der landerijen zullen dalen, want wie zou bij zulk eene geringe opbrengst nog land tegen den tegenwoordigen hoogen prijs durven koopen.
EEN IEDER DOE HIERMEDE ZIJN VOORDEEL.
Tienhoven, 27 October 1855.
C. van der Linden
De Vijfheerenlanden 11-11-1855, krant no. 35 jaargang 1
BEHANDELING IN DE PROVINCIALE STATEN VAN ZUID-HOLLAND VAN HET ONTWERP REGLEMENT VOOR DEN ALBLASSERWAARD MET ARKEL BENEDEN DE ZOUWE, EN VAN DAT VAN DE VIJF-HEERENLANDEN.
Algemeene bepalingen.
(Vervolg.)
I beweert spreker dat die commissie voor gemeene belangen is onraadzaam, omdat zij zal missen :
1e eenheid, 2e kracht, 3e billijkheid.
éénheid omdat:
de commissie voor gemeene belangen zal onderworpen wezen aan twee algemeene vergaderingen; begrooting, rekening en wat niet al meer zullen aan twee vergaderingen onderworpen worden; omslag, tijdverlies, verschil van meening, naijver zullen den geregelden gang verstooren; ambtgenooten komen in eene vreemde betrekking.
kracht, omdat :
zij de bevoegdheid niet kan hebben keuren te ontwerpen over de onder haar beheerde dijken, dit moet opgedragen blijven aan de afzonderlijke collegiën; deze kunnen zich niet bemoeijen met zaken aan haar beheer onttrokken; zij zullen elkander niet volgen en zoo zij tot stand komen, zullen zij niet te zamen werken.
billijkheid, omdat:
in de beide waterschappen zullen beide algemeene vergaderingen hebben volkomen gelijke magt in zaken van algemeen belang; in de commissie voor gemeene belangen is wel de Alblasserwaard krachtiger vertegenwoordigd, maar niet evenredig aan de lasten.
Dit driedelig gebrek zou kunnen worden voorgekomen door de beide vereenigde vergaderingen te doen ineen smelten tot eene gecombineerde algemeene vergadering, even als in Friesland ten Noorden en ten Zuiden van Harlingen de zeedijken der vijf deelen onderhouden worden. Spreker vermeent dus dat door zulk eene gecombineerde algemeene vergadering zijne bezwaren zouden kunnen worden verholpen.
De Heer van Dorsser zegt, dat in de twee onderscheidene waterschappen eene commissie voor gemeene belangen bij de in behandeling zijnde ontwerp-reglementen is aangenomen, omdat:
a de commissie door een besluit der vergadering gebonden was om twee besturen over de beide waterschappen daar te stellen.
b noch de Grondwet, noch de provinciale wet geeft over het vereenigen of scheiden van waterschappen een bepaalden regel, de Staten hebben de bevoegdheid bij de Grondwet en Provinciale wet verkregen, de inrigting naar hun oordeel en beste weten in te rigten.
c bij een gemeenschappelijk belang een gemeenschappelijk bestuur behoort, dat magten gezag bezit door een wettig reglement;
De eenheid zal bestaan omdat:
bij geschillen de beslissing der gedeputeerde Staten zal worden ingeroepen; in hooger beroep doet de Koning uitspraak.
De billijkheid omdat:
er verschil is in bijdrage en toekenning van gezag en die stand van zaken was tot hiertoe dezelfde, als de commissie voor gemeene belangen een maatregel voorstelt kan ééne vereenigde vergadering zich verzetten, maar er blijft eene hoogere magt om naar billijkheid te beslissen.
De zwarigheid om keuren te maken bestaat, maar zij zal weggenomen worden, omdat:
men mag en moet aannemen dat het belang der beide waterschappen medebrengt dat er keuren worden vastgesteld en belang overwint alle zwarigheden.
Eene vereenigde vergadering van de beide vereenigde vergadering zamen te stellen, die keuren zoude vaststellen voor de beide vereenigde waterschappen en tot regeling van al wat noodig kan zijn in beider gemeen belang is de commissie van de ontwerp-reglementen niet in de gedachten gekomen. Spreker oordeelt eene vergadering van 60 leden daartoe ongeschikt; maar betuigt dat de commissie gaarne een voorstel van den heer De Greve daartoe in overweging zal nemen.
Daarop worden de algemeene beraadslagingen over de ontwerp-reglementen door den Voorzitter gesloten.
Nadat de Voorzitter gevraagd had welk der beide reglementen de Commissie wenscht dat eerst in behandeling worde gebragt: dat voor den Alblasserwaard met Arkel beneden de Zouwe of dat voor de Vijf-Heerenlanden, zegt de heer van Dorsser dat de commissie het denkbeeld heeft de beide reglementen te gelijk te behandelen, natuurlijk met uitzondering der grensbepaling en der overgangsbepalingen, omdat zulks de zaak zeer zoude bekorten. Daarom wordt overgegaan tot de artikels gewijze behandeling en wel over Art. I. van het reglement voor den Alblasserwaard dat aanwijst de grenzen, als:
Het Hoogheemraadschap is bepaald door de navolgende grenzen:
Ten Noorden den zuidelijken oever van de rivier de Lek, van de grenspaal, staande voor den korenmolen te Ameide langs de zuidzijde van de uitwatering der Vijf-Heerenlanden, genaamd Sluissengat tot aan den grens van de provincie Gelderland;
Ten oosten de grens dier provincie tot de Aspersche Sluis;
Ten zuiden van gemelde sluis de grens dier provincie volgende tot aan den grenspaal onder de Gemeen te Spijk;
Ten westen van voormelden grenspaal dwars over de rivier de Linge, op het midden van de waterkeerende sluis bij den Arkelschen dam, van daar noordwaarts langs de westelijke boorden van het Zederik kanaal en de Oude Zederik, over den Hoogen Lekdijk tot aan den grenspaal voor den korenmolen in de Gemeente Ameide.
de heer Cambier is tegen die grensbepaling, omdat:
a de Alblasserwaard en de Vijf-Heerenlanden de Lingewerkcn niet onderhouden, kunnen zij daarbij niet worden ingedeeld.
b de Lingewerken niet behooren tot de districten waaraan zij door de voorgestelde verandering zouden verbonden worden.
c het niet billijk, onregtvaardig is, bij eene vergadering van de Provinciale Staten over de geheele regeling van koninklijke besluiten heen te stappen, opdat een post van verpligt onderhoud van de Provinciale begrooting verdwijne om plaats te maken voor eene onverpligte subsidie; de magt daartoe moge bestaan, maar het provinciaal gezag gebruikt die magt niet om het vertrouwen op zijne regtvaardigheid te schokken.
d. de Vijf-Heerenlanden geen belang hebben bij de Zuider Lingedijken, alleen de Noorder Lingedijken zijn voor dit waterschap voldoende mits behoorlijk onderhouden wordende.
e de geschiedenis der Zuider Lingedijken bewijst dat zij zijn aangelegd voor het gevaar waarin Leerdam, Heukelom, Spijk en vooral waarin Gorinchem verkeerden in 1809.
f de vergadering daardoor als regter in hare eigen zaak optreedt.
De heer Conrad zegt dat de door Gedeputeerde Staten voorgestelde grensbepalingen alle aanbeveling verdienen, in weerwil van de beschouwingen van velen die ze onhoudbaar, onnatuurlijk, gedrochtelijk noemen en als leidende tot eene eindelooze verwarring, die ze als eene schromelijke onregtvaardigheid, als eene ongehoorde willekeur aanzien omdat:
a de Diefdijk en de Noorder Lingedijk vroeger de waterkeeringen, tegen het water uit de Betuwe ook daardoor de Vijf-Heerenlanden, ’t land van Arkel en de
Alblasserwaard van die zijde wel voor overstrooming moesten beveiligen, maar dat de jaren 1726, 1741 en bijzonder het jaar 1809 bewezen hebben dat op die bedijkingen niet veel te rekenen viel; wel de Diefdijk is eene reeks van jaren bestand gebleven tegen de watervloeden van de Betuwe; maar de binnen- en buitendijks liggende wielen bij den Noorder Lingedijk bewijzen dat hij meermalen is bezweken.
b de oude Noorder Lingedijk kon om plaatselijke ongelegenheden niet tot de vorige oude Diefdijkshoogte en zwaarte gebragt worden, daarvoor werd door deskundigen geoordeeld dat de Noorder Lingcdijk moest worden eene tweede waterkeering; de Lingewerken waren dus noodzakelijk. De oude Noorder-Lingedijk bezweek meestal bij eene waters-hoogte in de Merwe van 4,40 tot 4,71 el (14 tot 15 voet,) daarom nam men aan, dat deze dijk tot 3,77 el (12 voet) of 0,94 tot 1,10 el (3 tot 3 1/2 voet) onder zijn oude kruin kon keeren en dat de kruinshoogte van een nieuwen Zuider Lingedijk bepaald zoude worden op 6,12 el (19 voet 6 duim) aan het genoemde peil. In 1809 was de Betuwe vloed tot 0,61 el (2 voet) en in 1820 tot 0 ,41 el (1 voet 4 duim) beneden dat dijkspijl opgeklommen.
c de Zuider Lingedijk heeft in 1820 voor korten tijd 6,10 el (17 voet) waters gekeerd maar bezweek op den 26 Jauuarij van dit jaar, omdat hij niet tijdig genoeg van achteren door water kon gesteund worden.
d de Zuider Lingedijk heeft nog in den afgeloopen winter aan zjjne bestemming beantwoord; onder zekere voorwaarden dus kan men, bij de sedert aanzienlijke
verzwaringen, en door den Noorder Lingedijk als tweede waterkeering aan te nemen als die het water tot eene geringe hoogte keert, tot de sterkte van den Zuider Lingedijk besluiten.
e in het geduchte overstroomingsjaar 1809 (volgens de memorie betrekkelijk den staat der rivieren, in 1823 door den heer Blanken uitgegeven,) werd door dankadressen van al de Besturen en ingezetenen, dankbaarheid en blijdschap aan het toenmalig Gouvernement over de Lingewerken te kennen gegeven.
f er geene veiligheid denkbaar is wanneer de grensscheiding van de betrokken landen niet dezelfde zou zijn als de voornaamste waterkeering.
g omdat de Lingewerken vo0rnamelijk zijn aangelegd ter beveiliging van de districten beneden den Diefdijk gelegen, te weten: de Vijf-Heerenlanden, ’t land
van Arkel en de Alblasserwaard. De werken die tot beveiliging van een district moeten dienen, kunnen toch niet buiten dit district gelegen zijn.
(Wordt vervolg.)