De Zonnekoning in het land van Vianen 1672.
Recht en Slecht in het land van Brederode. De eerste druk van dit boek is in 1954 verschenen. De schrijver P. Horden Jz werd in 1909 in Lexmond geboren, als zoon van een griendwerker. Hij begon zijn loopbaan als onderwijzer aan een lagere school en werd later leraar aan een ambachtschool in Amsterdam. Zijn hele leven is hij verknocht gebleven aan de streek waar hij zijn jeugd had doorgebracht. Hij overleed op 12 oktober 1993. De tweede druk met 247 bladzijden (zie afbeelding) is in 2004 uitgegeven door de Vereniging Historisch Lexmond en Hei- en Boeicop. Van deze uitgave zijn nog exemplaren te koop bij deze vereniging. Hiertoe kunt u contact per email opnemen met de secretaris van deze vereniging.
In het boek Recht en Slecht in het land van Brederode, tweede druk wordt op de bladzijden 23 en 24 geschreven over de schade in de jaren 1672, 1673 en 1674. Hierna volgt deze beschrijving.
Toen Lodewijk, in zijn serie no. 14, (dus de Franse koning Lodewijk XIV), meende de Nederlanden te moeten aanvallen en leeg te plunderen, had de soevereine staat, het Land van Vianen, het gedaan weten te krijgen, de Fransen een acte van neutraliteit te laten tekenen[1]. Hoe deze acte werkte, kunnen we gewaar worden uit een Memorij, waarbij schout en geswoorens van Lexmont en Achtoven vertoonen den grooten schaede die deselve geleed en hebben door de invasie der Fransen.
Waerin voor eerst staat te letten, dat Lexmont en Achtoven ten tijden de Franssen in het lant quaemen was bewoont met hondert en ’t sestigh huysgesinnen, die geschat sijn geweest om contribuytie aen de Franssen te betaelen, behalven noch verscheyden huysgesinnen, die onmachtigh waeren om te betaelen. En alsoo de Franssen beloofden geene plonderingh te doen als men op de betaellinge van de contribuytie pasten, haelden de meeste luyden de meubelgoederen, die sij gevlucht (in veiligheid gebracht) hadden, weerom, ofte ten minsten soo veel men noodsaakelijck in de huyshouding van nooden heeft.
En quaemen de Franssen op den 24e October anno 1672 sonder eenige reden onder den naem van te fourageeren alles wegh plondren. En indien men yeder huysgesin haer schaede van deese plondringe door malcander maer stelt op 200 gld., alsoo der wel onder waeren, die wel 2.000 gld. schaede hadden, souden beloopen 15.000 gld.
Den 26e October daeraenvolgende quam bijnae het geheele garnisoen uyt Cuyllenborgh, bestaende in die tijt over de 3000 man, alle het Coorn, gedorssen en ongedorssen, wegh plondren, soodaenigh datter niet(s) en bleeff. Welcker schaede licht kan begroot worden, uyt de tienden[2], die men yaerlijx plagh te verpachten voor 3 a 2.400 gld. Het welcke dan soude bedraegen soo veel duysent gulden, doch stelle maer 20.000 gld.
Den 28e November 1672 als het werck (verdedigingswerk) op de sluysssen bij Ameijden ingenoomen worden is, is Lexmont en Achtoven voor de derde reijs van alles geplondert en boven de meubelgoedren over de 200 paerden wegh gehaelt en soo men yeder paert door malckander reekent op 60 gld; beloopt 12.200 gld.
Op dito naemen sij alle de koeijen wegh, bestaende uyt over de 300 stucks, yeder gerekent op 25 gld., beloopt 7.500 gld. De kalverrunders, verckens en schaepen ten minsten 2.000 gld.
Anno 1673 in den maent van Meij hebben de Franssen met een leeger van 5000 man over de 6 weeken op Achtoven gecampeert geweest, in welcke tijt sij drij à 64 huyssen verbrant ofte afgebrooken hebben, waeronder veel voornaeme hofsteeden en schoonen huyssen en soo men de huyssen door malckander maer estimeert op 500 gld., beloopt 32.000 gld.
De beesten en paerden, die de luyden weed er aengecocht hadden en geduyrende de campeeringh haer weer sijn ontnoomen, alsmeede de meubelgoederen haer in die tijt ontnomen, beloopen tenminsten 6.000 gld.
Daerbij comt de schaede die der gheschied is aen de huysen, die noch sijn blijven staen, soo aen ’t geeven van sauvegardegelt, en ’t breecken van de daaken, gelaasen, deuren en vensters, bergen en schuyren, heyningen, matten en deelen, en lootsen van de steenovens, welck meer als 20.000 gld. soude bedraegen, doch stelle maer 12.000 gld.
En sal men de schaede van de Lexmontse en Achtovense meulens onder geen 4000 gld. connen repareeren, stelle oversulx 4.000 gld.
Anno 1672 worden Lexmont en Achtoven meer als met 600 mergen onder waeter geset, waerdoor dan weynig hoeij conde gewonnen worden, en datter gewonnen is, door de Franssen genoomen en is anno 1673 onder waeter blijve staen. En soo men het gewas van yeder mergen alle jaer maer rekent op ses gulden, soude beloopen 7.200 gld.
En is dit jaer 1674, vermits het waeter bij de 1000 mergen die geen gewas voort connen brengen, de mergen genommen op 6 gld., soude beloopen 6.000 gld.
Anno 1673 is het gesaeyde op ’t velt door de Franssen, als meede door het ingeloopen waeter, soodaenigh geruyeneert worden, datter niet een schoof gemaeyt is.
Soude de schaede meede volgens voorgaende bewijsen moeten gestelt worden, dan alsoo der veel luyden onmachtigh waeren geworden om te saeyen en het lant door het ingeloopen waeter veel onder stont, trecken wij voor die arbeyt en het saetcoorn, datter toe hadde connen gaen, af 4.000 gld. Blijft de schaede oversulx 16.000 gld.
Ende sijnder wel 50 mergen boomgaerden door het ingeloopen waeter uytgegaen, welckers schaede met geen 40.000 gld. soude te betaelen sijn, doch stelle maer 30.000 gld.
Ende de boomen, die afgehackt sijn tot pallasaaden, als meede de grijnden, die er uytgegaen sijn, soude tenminste bedraegen 2.000 gld.
En bedraegen de oncosten van de contribuytie aen de Franssen, als meede de oncosten van de omliggende troepen van sijn Hoogheyts volck, volges rekeningh 4.700 gld.
Welke posten hiervooren gespecificeert en alle op ’t minste gereekent beloopen: hondert en drie en ’t seeventigh duysent en ses hondert gld
[1]. Zie p. 96 in Een Kleine Geschiedenis van het Land van Vianen.
[2]. Belasting. Het betekende dus letterlijk: het tiende deel van de opbrengst van de landbouwgewassen.