Een kleine geschiedenis van Het Land van Vianen.
Dit boek is in 1953 verschenen. De schrijver P. Horden Jz werd in 1909 in Lexmond geboren, als zoon van een griendwerker. Hij begon zijn loopbaan als onderwijzer aan een lagere school en werd later leraar aan een ambachtschool in Amsterdam. Zijn hele leven is hij verknocht gebleven aan de streek waar hij zijn jeugd had doorgebracht. Hij overleed op 12 oktober 1993.
Het rampjaar 1672.
In het boek Een kleine geschiedenis van Het Land van Vianen, eerste druk 1953 wordt op de bladzijden 95 t/m 100 geschreven over het rampjaar 1672. Hierna volgt deze beschrijving.
De rol, die Vianen in het rampjaar 1672 heeft gespeeld is niet sympathiek. In plaats van de stad Vianen in staat van verdediging te brengen en de strijd met de vijand op leven en dood af te wachten is men gebruik gaan maken van de papieren, die Lodewijk XIV in 1657 aan wijlen Hendrik van Brederode had gegeven als vrijgeleide om zich in dienst van de Franse koning te begeven. Terwijl de afgezanten aan het onderhandelen waren over de Viaanse neutraliteit, kreeg Leksmond de eerste klappen te verduren want 25 September 1672 was de veldheer Luxemburg uit Utrecht vertrokken met 2000 man om in het Lopikse te gaan plunderen. Een deel is toen de Lek overgetrokken om Leksmond te brandschatten. De boeren van Leksmond schijnen toen flink gevochten te hebben, want de Fransen zijn weer spoedig teruggetrokken. Er zal wel een zucht van verlichting door ’t Land van Vianen gegaan zijn, toen in October de acte van Neutraliteit bekend gemaakt kon worden.
Acte van Neutraliteit voor de Stadt en ’t Landt van Vianen. De Staten-Generaal, gezien hebbende de acten van Neutraliteit, bij zijn Hoogheit mijn Heer de Prins van Oranje, kapitein-generaal van de Armee van deze Staat en bij mijn Heer, de Graaf de Large, Luitenant-Generaal van de Armee, van den Alder-Christelijksten Koning van frankrijk en Navarre, aan de stad van Vianen en onderhoorige Landen verleent, welke acten luydende zijn als volgt: Zijn Hoogheyt verklaart bij dezen, dat Hij in de Stadt, of in ’t Kasteel van Vianen of in ’t onderhoorige Landt van dien, niet en zal logeeren of doen logeeren, eenigh krijghsvolk of troupes, zijnde ten dienste van dezen Staat en onder zijn gebiedt en gehoorzaamheyt, bij aldien dat van de zijde van Vrankrijk insgelijks werdt gedaan. Gegeven in ’t Leger te Bodegrave, den 18 Oct. 1672. w.g. G. Prins van Oranjen
Door ordres van zijne Hoogheyt: Huygens.
Wij Grave de Large, Luytenant-Generaal van de Armeen van den Koning, commandeerende wegens zijn Majesteyt, in de Steden en Fortressen van Nimwegen, Aernhem, Grave, Tiel, Bommel, Schenkenschans, Crevecoeur, St. Andries, Voorne en ’t daar onder hoorende. Gezien d’ acte van Neutraliteyt, gegeven bij mijn Heer den Prince van Orangien van de Stadt van Vianen, waar van hier boven de copie staat: Hebben wij, door ordre en met believen van den koning geaccordeert en toegestaan de voorsz. Neutraliteyt, op conditien en voorwaarden, in de voorsz. acte begrepen met dien verstande nochtans, dat binnen de voorsz. Stadt van Vianen één Persoon zal mogen resideeren die wij bequaam daartoe zullen oordelen, te stellen om ons rekenschap te geven, of den Inhoudt van dese acte, te goeder trouwe wert achtervolght en om ons te adverteren, of daar ook eenige partijen zich retireeren. Het welke mijn Heer den Prince van Orangien van zijner zijde insgelijks zal komen doen, welke 2 Personen van d’ een en d’ andere zijde in de voorsz. Stadt en ’t Kasteel van Vianen secuur zullen zijn en zullen mogen gaan en komen, vrijelijk, yder van en na de zijde van zij partije, zonder eenige verhinderinge. In getuygenisse der waarheydt hebben wij dezen geteekent en door onze ordinaris secretaris doen onderteekenen met het Cachet van onze Wapenen. Gegeven te Nimwegen den 8 November 1672. w.g. Large de Duras op last: De Bardoa Zijn Hoogheyt aggreëert de conditien van de acten van mijn Heer, den Grave de Large, waar van hier boven de copie staat. Gegeven in ’t Leger, ’t Eijsden, den 24 November 1672.
w.g. G. Prince v. Oranjen o.l. Huygens
Leerdam had ook een soortgelijke verklaring weten te verkrijgen, Ameide wordt evenwel niet in de acte vermeld, zodat deze plaats het oorlogsgeweld kon verwachten en dat is inderdaad niet uitgebleven. Daar de Vijf-Heerenlanden en de Alblasserwaard in Juni onder water gezet waren, was Ameide alleen te bereiken over de Lekdijk. Bij Sluis had het Staatse leger een verdedigingswerk gebouwd en het stond onder commando van kolonel Bamphield. In de middag van 26 November 1672 trok er een bataljon Franse infanterie ter sterkte van ongeveer duizend man van Utrecht naar Vianen, waar een escadron ruiters uit Culemborg zich bij hen voegde. Dezelfde avond nog trok men door naar Ameide. Ze deden bij Sluis een stormaanval op de versterking, die door de bezetting schandelijk in de steek werd gelaten. Toch verspeelde de vijand verscheidene soldaten omdat een paar “uitleggers” (= kanonneerboten) die op de Lek lagen dapper vuur gaven. De Fransen trokken door naar Ameide en staken dit in brand. Ook de 5 voormolens bij Sluis, die buitendijks stonden gingen in vlammen op. Na de plundering is de vijand die zelfde nacht weer teruggetrokken naar Utrecht. Het schieten en branden werd opgemerkt door de Veldmaarschalk Wirtz, die in Gorcum stand hield. Wat hij deed, lezen we hier uit zijn brief, die hij de 28ste November aan de Staten-Generaal schreef:
Hoogh. Mog. Heeren, Mijn Heeren, U Hoog-Mog. kan midts dezen onderdanigh niet voor onthouden, hoe dat ik gisteren een paar uuren voor dagh, omtrent de klokke vijf, alhier schieten hoorende, en van den Tooren en Wal gewaar werdende, dat het ter Ameijden was, alwaar kort daat na een Brandt ontstont, gaf ik ordre, dat het Volk zo voort in de Wapenen zoude komen. En het Regiment Guardes van Zijn Hoogheyt ’s avondts te vooren hier gekomen wezende en noch in schepen aan de Brugh leggende, en alzo het gereetste zijnde, liet ik na Marquerque (= Meerkerk) marcheeren, met de Heer Commandeur Golsteijn verlatende (= afsprekende) dat zo ras de Gecommandeerde van de andere Regimenten gereet waren de zelve ook volgen zouden; Alle ik voor mijn Persoon met eenig weynige Ruyters, de welke hier leggen vooruyt gaande op ter Ameyden, recognosceerde, kreegh ik door eenige Gevangens kondtschap, dat die Post van Ameyden al overweldight was, en dat de vijandt, de welke over de 800 man te Voet en 200 zo Dragonders als Ruyters sterk hadde geweest, na dat hij Ameyden uytgeplondert, en in den Brandt gesteken hadde, wederom geretireert (= teruggetrokken) was. Op de Sluyse ter Ameyden komende, hebbe ik het werk noch zodanigh in zijn geheel gevonden, dat niet meer als één Palissade was afgekapt. Ameyde was op verscheyde plaatsen in den Brandt gesteken, en grootendeels afgebrandt, al evenwel zijn de Kerk, Raathuys en veel andere Huysen noch blijven staan. Die in de kerk in reserve bewaarde Ammunitie, heeft zich ook noch daar in gevonden. Ik hebbe den Luytenant-Colonel Kroneman met 6 compagnieën van Zijn Hoogheydts Guardes, als de welke mij de eerste volgden, tot defensie en betere verbouwinge van de Werken daar gelaten, tot dat het Regiment van Zwammerdam afgezonden, zal zijn aangekomen, als wanneer de Heer Marquis de Westerloo, de Guarde zal lossen laten. Van ’t Bampfields Regiment zijn op d’ Ameydische Sluyssen doodt gebleven Capiteyn Zwansbel; één Luytenant en een Vaendrigh zwaarlijk gequetst, maar niet gevangen. Diegene welke onze gevangens hebben zien weck voeren, zeggen bij de 60 geweest te zijn. Van de hare hebbe ik als boven recognosceerende latende, 7 gekregen; aan Dooden eenige 20 getelt; zo veel ik uyt de Plaatzen daar zij lagen, judiceren koste, wel zo veele Fransen als van de onze, maar van ’t Bampfields Regiment zullen wel veele verloopen wezen. Ik hebbe hem geheeten met het Regiment tot Nieupoort te logeeren, om het verloopen Volk wederom bij malkander te brengen. Waar mede Hoog. Mog. Heeren etc. Gorkom 18/28 Nov, 1672. P. Wirtz.
Nadere byzonderheden weten we nog uit een brief, die overste Kroneman de 28ste November uit Ameide aan veldmaarschalk P. Wirtz te Gorcum schreef:
Zedert het vertrek van U Excellentie en is hier niet voorgevallen, dat mijn heeft konnen obligeren aan U.E. eerder bekent te maken, ter dezer uure (9 uur ’s morgens) hebbe ik alleen maar aan U.W. te zeggen, dat op heden hier zijn wederom gekomen 2 gevangenen van ’t Regiment van Bamphield die ’t van deze nacht van de Fransen zijn ontkomen, de welke rapporteren, datter niet meer als 6 gevangenen in alles bij de Fransen zijn geweest, derhalven deze 2 weder gekomen zijnde, bij haar niet meer als 4 zijn gebleven; Wat aangaat haar Dooden, ik hebber vandaagh 22 doen begraven onder de welke die men genoeghzaam voor Officieren konde bekennen; één is er noch gestorven te Lexmonde, behalven de andere Dooden, die zij in de Riviere gesmeten hebben en met haar mede genomen, volgens ’t gene zij bekent hebben te Vianen; zij hebben 16 gequetsten, onder de welke is de commandeur, zijnde een Marquis, en noch een andere Marquis; de commandeur is noch te Vianen, om zich te laten verbinden.
Tot zover deze brief. Het uitstapje schijnt dus de Fransen niet erg best bekomen te zijn. Hun commandant, de heer Castelnau is aan de bekomen verwondingen te Utrecht overleden, evenals nog drie van zijn kapiteins. Onze kolonel Bamphield werd wegens plichtsverzaking gevangen genomen en naar Den Haag gevoerd. De inundatie duurde nog tot eind 1673, zodat in twee jaren niets van het land was afgehaald. De droogmaking ging niet vlot nu het voorgemaal bij Sluis verwoest was, en door zeer bedroefende financiële toestand van het huis Brederode en de algemene Stadskas bleef deze toestand nog jarenlang zo voortbestaan. De bevolking kon dikwijls de polderlasten niet opbrengen, zodat dan hun grond aan de Viaanse domeinen verviel. Door de geringe opbrengst van de belastingen kon Vianen niet voldoen aan de bijdrage in de algemene lasten voor het Staatse leger. Herhaaldelijk moest men om uitstel of afstel hiervan vragen en het gevolg was, dat, toen Wolfert van Brederode zich in de vergadering van de Staten van Holland in 1677 Souverein van Vianen en Ameide noemde, men hem toevoegde, dat hij zich maar liever van deze titel moets onthouden. Ook de Viaanse neutraliteit van 1672 zal hierin mede een rol hebben gespeeld, want de vrede met Frankrijk was nog niet getekend. In 1678 dreef Holland zijn wil door wat het heffen van extra belastingen betrof en stuurde daarom een deurwaarder met twaalf knechten naar Vianen, maar hij kon hier niets uitrichten. Toen stuurden de Staten vier compagnie- en infanterie en twee escadrons ruiters naar Vianen om dat te bezetten. De zwakke ziekelijke heer van Brederode en de ingezetenen moesten toen buigen voor de Staten van Holland en zo werden de belastingen opgedrongen. Onder deze weinig roemvolle omstandigheden stierf de laatste mannelijke Brederode, de Heer was van Vianen, Ameide c.a.