Langerak en 1672
De Hoge Heerlijkheid Langerak
Dit boek is in 2001 uitgegeven door de Historische Kring Nieuwpoort, onder redactie van: G. den Hartog, arts, H.P.J. Keukelaar en E.A.N. Kon. http://histkringnieuwpoort.nl
In het boek De Hoge Heerlijkheid Langerak wordt op de bladzijden 43 t/m 47 de situatie in Langerak beschreven van het jaar 1672. Hierna volgt deze beschrijving.
Voor de bevolking van Langerak brak na lange jaren van vrede een moeilijke tijd aan. Weer kwam men in de frontlinie van een oorlog en weer werd het land geïnundeerd. De welvarende, zelfvoldane republiek der Verenigde Nederlanden kwam in het rampjaar 1672 in grote nood. De op machtsuitbreiding beluste zonnekoning Lodewijk XIV van Frankrijk wist een verbond te sluiten met Engeland, Munster en Keulen en viel in april 1672 met een groot leger onder bevel van de ervaren legerleiders Condé, Turenne en Luxembourg ons land binnen vanuit het zuiden, terwijl de bisschoppen van Munster en Keulen ons vanuit het oosten aantastten. Wat kon de republiek daartegen doen? Men stelde prins Willem III aan tot kapitein-generaal en later tot stadhouder. Er werd steun gezocht bij de oude erfvijand Spanje, die nog steeds heerste in de Zuidelijke Nederlanden. Tevergeefs werd getracht weerstand te bieden aan de IJssel en de Rijn. Het landleger was verwaarloosd en slecht bewapend en het scheelde niet veel of het hele land werd in korte tijd onder de voet gelopen. Overal sloegen verwarring en angst toe, er ontstonden rellen en velen wilden het hoofd in de schoot leggen en een vernederende vrede accepteren. De gebroeders De Witt, aangewezen als zondebokken ondanks het feit dat raadspensionaris Johan de Witt, zodra de oorlog dreigde, met grote vastberadenheid leiding had gegeven, werden door het gepeupel vermoord. Gelukkig bleek Willem III, ondanks zijn zwakke gezondheid, een doortastende en inspirerende bevelhebber en ofschoon Limburg, Brabant, Gelderland, Overijssel en Utrecht grotendeels in handen van de vijand vielen, wist de prins met behulp van de Hollandse waterlinie het offensief van de Fransen tot staan te brengen. Het inunderen van de linie ging overigens met de grootste moeite gepaard vanwege de lage waterstanden, maar vooral door het felle verzet van de boeren die hun eigen belangen boven die van het land stelden. Een tweede bemoediging kreeg men doordat De Ruyter en Tromp bij Solebay de Engelse en Franse vloten zulke zware verliezen toebrachten, dat voorlopig de republiek op zee de baas bleef en een Engelse inval werd voorkomen. Hiermee was het gevaar voor Holland voorlopig bezworen en vatte men weer moed. ’s Hertogenbosch had stand gehouden en onze Frederik Hendrik was door Willem III naar de stad gezonden om de verdediging te adviseren. In het zuiden lag de verdediging langs de grote rivieren met Gorcum als belangrijk steunpunt. In Schoonhoven bevonden zich 2000 man ruiterij. Dit waren Spaanse hulptroepen onder de markies de Louvignies. Door de intelligentie en werkkracht van de prins en het geld van de republiek werd het leger in snel tempo vergroot en beter uitgerust. In de winter werd de toestand weer kritiek omdat de Fransen over het ijs Holland konden binnendringen. Net op tijd viel de dooi in en moesten ze zich hals over kop terugtrekken. Een poging van de prins aan het eind van 1672 Charleroi aan te vallen en de Fransen daarmee van hun bevoorrading af te snijden, mislukte. Op het diplomatieke vlak vond men steun bij Duitsland, dat beducht was voor een te grote macht van Frankrijk. Daardoor werd het mogelijk dat Willem III in het najaar van 1673 met een schitterende militaire operatie Bonn, de centrale ravitailleringspost van de Fransen, veroverde. Nu waren de Fransen gedwongen ons land te ontruimen met achterlating van zeer veel schade aan de bezette gewesten. Op zee bleven de Ruyter en Tromp in diverse zeeslagen de vijand grote verliezen toebrengen. De Engelsen hadden er in 1674 genoeg van en sloten de vrede van Westminster. Munster en Keulen dropen eveneens af, maar de oorlog tegen Frankrijk werd nog enige jaren voortgezet in de Spaanse Nederlanden. Kolonel Frederik Hendrik[1], die in april 1674 was opgenomen in de Utrechtse ridderstand, was één van de bevelhebbers van prins Willem III in de slag bij Seneffe op 11 augustus 1674. Hij werd daarbij zwaar gekwetst en bezweek 2 september aan zijn verwondingen. De slag eindigde onbeslist. Het gelukte Willem III niet om samen met de zwakke Spanjaarden de strijd in de Zuidelijke Nederlanden in hun voordeel te beslissen en oorlogsmoe werd in 1678 de vrede van Nijmegen gesloten. Over hoe het in onze omgeving tijdens deze oorlog was gesteld zijn we goed geïnformeerd dankzij Coenraet Droste, zoon van kolonel Matthijs Droste, gouverneur van Heusden, en Emerentia Ruijs, een telg uit een voornaam regentengeslacht uit Dordrecht. Na de Latijnse school in Den Bosch en de universiteit van Leiden, koos hij net als zijn vader voor een militaire loopbaan en werd in 1667 aangesteld als kapitein bij de mariniers. Hij was als zodanig betrokken bij de zeeslag van Solebay; 7 juni 1672, en werd daarna wegens het grote gebrek aan landstrijdkrachten met zijn afdeling van boord gehaald en ter beschikking gesteld van de markies de Louvignies in Schoonhoven. Deze belastte hem met de verdediging van het kasteel te Langerak. Bij zijn komst was men nog druk bezig het land onder water te zetten. Het bevel ten zuiden van de Lek was in handen van maarschalk Wirts met Gorcum als basis. De dreiging kwam vanuit het oosten. Bij de sluis van de Zederik naar de Lek net ten oosten van Ameide werd een schans opgericht met een bezetting onder de overste Bampfield. Ook Nieuwpoort kreeg een garnizoen onder leiding van Van Ginckel. Zoals we eerder zagen bevond de heer van Langerak zich met een opdracht van de stadhouder in Den Bosch. Zijn echtgenote had met haar kinderen en haar zusters de wijk genomen naar Schoonhoven. Toen de inundatie voltooid was, stonden de Lopikerwaard, de Vijfheerenlanden en het gebied van Overwaard in de Alblasserwaard onder water. Coenraet Droste verliet in 1676 de dienst en verkoos de rest van zijn leven van zijn geld te leven en zich bezig te houden met zijn hobby, schilderijen verzamelen. Daarnaast hield hij van dichten en zo heeft hij zijn levensgeschiedenis op rijm gezet in meer dan 7000 dichtregels, waarvan de regels 2400 tot 2950 aan zijn verblijf in Langerak zijn gewijd. De bekende historicus R. Fruin heeft dit werk in 1879 opnieuw uitgegeven voorzien van zijn commentaar.[2] Fruin achtte het werk van Droste qua weergave van de werkelijkheid betrouwbaar. Met een bezwaard hart bezette hij het moeilijk te verdedigen kasteel.
“Dus synde op Langerak geraekt met mijn soldaeten,
Heb ik strax aen de poort een goede wacht gelaeten
En langs den Leckerdyk schiltwachten uytgeset.
Nacht synde, onkleede ik my, en naderde myn bedt,
Wanneer een schiltwacht heeft op paerden vuer gegeven,
Die op ’t geroep: wie daer? niet staende syn gebleven.
Het geen niet wonder was, sy weyden langs den dyk,
En daer sat niemant op die nemen kon de wyk.
God dank ik, dat myn post wierdt nimmer overvallen.
Die maer tot syn beschut een gracht hadt sonder wallen.”
Deze wens van Droste werd vervuld. Het kasteel bleef gespaard voor een aanval maar zonder spanningen ging het niet. In een rustige, goedmoedige stijl verhaalt hij over de gebeurtenissen tijdens zijn verblijf van ongeveer een jaar lang op het slot. In het begin heeft hij meer te stellen met zijn eigen soldaten dan met de vijand. Ze zijn ontevreden over de betaling. Ook met de boeren krijgt hij het aan de stok wanneer er een bevel komt tot het doorsteken van de dijk.
En als ik hadt, uyt last, den Lekdyk door doen steeken
Verbitterden sig soo de boeren, dat elk swoer;
Dat ik te wachten hadt een kogel uyt syn roer:
Maer ik heb niet ontsien die wederspannelingen:
Myn plicht betrachtende, heb ik hen konnen dwingen.
Op een andere plaats zegt hij bij een weigering, dat hij zelf het voorbeeld gaf en de eerste spade in de grond stak en vervolgens door een ton bier te beloven zijn zin kreeg. De juiste toedracht van de inundatie is niet geheel duidelijk. Fruin zegt in zijn commentaar dat hij geen resolutie heeft gevonden die op het verhaal van Droste betrekking had. Volgens Gottschalk[3] gaven de Staten van Holland met een resolutie dd.13 juni 1672 last de sluizen bij Dalem open te zetten. Ongeveer gelijktijdig liet men de Vijfheerenlanden onderlopen en onder fel verzet van de boeren de Zederiksluis bij Ameide openen. Op 25 juni werd de Lekdijk doorgestoken om het oostelijk deel van de Alblasserwaard te inunderen. Ze noemt hierbij geen plaats. Droste was toen nauwelijks in Langerak aangekomen. In oktober 1672 moest hij deelnemen aan een expeditie tegen een sterkte die de Fransen hadden gebouwd in Vreeswijk. Louvignies had uit bezettingen langs de rivier een legergroep samengesteld die een staketsel in de rivier en een brug moest aanvallen en als het kon de sterkte overmeesteren. Zij werden in Ameide ingescheept en voeren ’s nachts in twee uur naar hun doel. Het staketsel en de brug werden vernield maar ze vonden dat ze om de sterkte aan te vallen niet over het juiste materiaal beschikten en keerden terug. Eigenlijk was deze operatie bedoeld als een afleidingsmanoeuvre voor een actie van de prins bij Woerden. Grote opschudding ontstond toen op 26 november 1672 de Fransen de schans bij Ameide aanvielen. Volgens Halma[4] stonden daar aan Franse kant ongeveer 800 man voetvolk en 200 ruiters tegen 300 slecht bewapende soldaten en mariniers onder Bampfield. Bovendien was de schans slecht gebouwd “Opgeworpen van rysbosschen, zes of zeven voeten hoog, zonder graften, stryk- en borstweeren, alleen vooraen met palissaden bezet”. Onder de verdedigers zou een slechte moraal heersen en veel ziekte en tot overmaat van ramp hadden vier overlopers de Fransen een omweg gewezen waardoor ze, tot hun knieën door het water wadend, achter de linie konden komen. Het verzet was dan ook gauw gebroken. Het kwartier van Bampfield werd geplunderd. Een op last van Wirts haastig ingenomen tweede linie begaf het snel en Bampfield kon ternauwernood met een deel van zijn manschappen ontkomen naar Nieuwpoort, waar hij door de woedende bevolking van zijn paard werd getrokken en bijna doodgeslagen. Volgens Droste had hij zijn leven te danken aan de vrouw van een hopman die het volk vermaande geen eigen rechter te zijn, maar het oordeel af te wachten van de krijgsraad die hem zeker naar het schavot zou sturen. Droste ontfermde zich over hem en dreef zijn collegialiteit wel ver:
Hij wierde van den gront gebeurt, dog wiert gevangen,
Om door het krygsgerecht te werden opgehangen,
Dat hunne meening was. Hij raekte op Langerak,
Daer heb ik hem bewaert: hy vond by my gemak,
Ik gaf aen hem myn bed, en liet hem met my spysen,
En eer in plaets van smaet den Oversten bewysen;
Bampfield kwam inderdaad voor de krijgsraad en werd vrijgesproken. De stadhouder was ontevreden over dit vonnis en gelastte hem opnieuw te berechten. Dit wachtte Bampfield niet af en hij vluchtte naar Friesland en bleef daar in vrijheid tot zijn dood. Merkwaardigerwijze kreeg hij later van de Staten van Friesland een jaargeld. Volgens Droste vanwege:
Een juffer van dat hof, waer mee hy had gekwikt
Had als haer minnaer hem dat onderhout beschikt.
Fruin noemt in zijn commentaar het oordeel van Droste veel te mild voor die Engelse avonturier en zwetser. Uit getuigenissen van anderen bleek dat de overste wel degelijk tekort was geschoten in zijn organisatie van de verdediging van de schans, zich lafhartig had gedragen en dat het strenge oordeel van de prins terecht was. De weg naar het slot te Langerak lag nu open en in angstige spanning werd het gevolg van de nederlaag afgewacht. De Fransen richtten hun woede eerst op Ameide waar ze volgens Halma “naar hunne gewoonte met vrouwen-schenden, rooven, doodtslaan enz. te werk gingen” en tenslotte “na eenige uuren dus huis gehouden, en het Dorp in brandt gestoken te hebben trokken ze weer weg, omtrent 60 Hollandtse soldaten gevangkelyk met zich voerende”. Ondanks de geringe tegenstand zouden de Fransen 70 man hebben verloren onder wie de belangrijke bevelhebber Marquis de Châtelneau die “door eenen boeren jongen, uit een musket met 4 kogels geladen, in den aanval, door de palissaden dermaatte wierd getroffen, dat zyn rechte arm en schouder te morssel was geschoten; aan welke zwaare verwonding hy omtrent drie dagen daar na binnen Utrecht overleedt.” Wat gevreesd werd gebeurde niet. De Fransen vonden kennelijk een optrekken langs de smalle dijk met aan twee kanten water diep in de herfst te riskant. Zij trokken zich terug in hun winterkwartier. Droste kon wat ruimer ademhalen maar kon er niet op rekenen dat ze niet terugkwamen. Kennelijk op zijn verzoek kwam maarschalk Wirts zijn positie bekijken en vond dat het kasteel te verdedigen was, als hij de bomen van de oprijlaan zou kappen om de vijand te belemmeren bij het slot te komen. Droste zag daar niet veel in zolang hij zijn gevraagde en beloofde “behoeftens” niet had gekregen. Wirts bleef bij zijn bevel dat Droste uit vriendschap voor de heer van Langerak niet uitvoerde. Hij mocht niet klagen dat deze insubordinatie niet werd bestraft. Verder vroeg hij Louvignies om versterking omdat hij bang was dat bij eventuele vorst de vijand over het ijs van de slotgracht zou toeslaan. Die versterking kreeg hij in de vorm van een groep boerenvrijwilligers waar hij niet erg mee opschoot:
Na dat ik Louvigny had menigmael versogt,
Dat ik tot onderstant meer krygsvolk krygen mogt,
Sondt hy een vaendel my van boeren, geen soldaeten:
Waerschouwend, dat ik my daer op niet moest verlaeten,
Omdat de Hopman selfs lafhartig hadt geschreyt,
Soo dat ik niet veel hulp had van dat volk te hoopen,
En naer drie daegen tyts was elk na huys geloopen.
Inderdaad sloeg de vorst toe en winterde het langdurig met als gevolg dat de soldaten, die blijkbaar in het kasteel geen toiletmogelijkheid meer hadden, hun behoeften op het slotplein deden wat een vreselijke smeerboel werd toen het ging dooien. Bang voor het uitbreken van ziekten gaf hij zijn mannen bevel het plein schoon te maken, hetgeen pas werd opgevolgd toen hij dreigde weigeraars neer te schieten. Het was niet altijd kommer en kwel. Hij verhaalde hoe hij samen met de commandant van Nieuwpoort, Van Ginckel, spelevarend naar Goudriaan trok en daar getrakteerd werd door de heer van het dorp, graaf Warfusé. Een ander uitstapje was:
Ik bleef op Langerak dien ganschen winter leggen:
Alwaer ik onderwyl ook heb genugt gehadt
Met vrouwen, die sig toen ophielden in de Stadt* *[Schoonhoven]
Daer onder Langraks Vrouw en haere Susters waeren;
Met wien ging Louvigny eens in een Speeljacht vaeren,
Waer in hy tot onthael hadt spys en drank bestelt,
En ik met andre Mans genoodt was van dien Helt.
Terwyl wy langs den Lek ons vroolyk maekend voeren,
Men hoorde het Trompet en Keetel Trommel roeren.
Zijn laatste wapenfeit was dat hij in een “sloep” moest controleren of de inundatie tussen Langerak en Ameide nog voldoende was om een eventuele opmars van de Fransen onmogelijk te maken. Hij dacht van wel maar stelde zijn opdrachtgever, graaf Vollrat van Nassau- Usingen, voor om zichzelf te overtuigen, waarbij deze in het water viel en er door Droste moest worden uitgetrokken. Daarna werd hij afgelost door overste Siniski die hier niet zo lang kan zijn geweest omdat in november de Fransen na de val van Bonn wegtrokken en de strijd zich verplaatste naar de Zuidelijke Nederlanden. Hij vertrok opgelucht:
Dus heb ik door geb ragt veel maenden op het slot
Van Langerak, met vrees voor een rampsaelig lot;
Voor Langerak was de oorlog voorbij. Na nog een strenge winter 1673/74 te hebben doorstaan kon men in 1674 weer gebruik maken van het land en proberen om de geleden schade in te halen. Voor Nieuwpoort had deze oorlog verstrekkende gevolgen. In het streven van prins Willem III om een herhaling van de precaire positie, waarin Holland zich in 1672 bevond, in de toekomst te voorkomen, paste de maatregel om van Nieuwpoort een voor die tijd zeer moderne en sterke vesting te maken. Men begon hiermee al in 1673. Deze grote en ingrijpende onderneming bracht in die tijd veel werk met zich mee en had mede tot gevolg dat wij nog altijd kunnen genieten van de wallen en grachten. Zo kon zelfs een rampjaar wat goeds opleveren.
[1] Frederik Hendrik. Vrijheer van den Boetzelaer. Baron van het Heilige Roomse Rijk, heer van Langerak, Carnisse en half Nieuwpoort. Zoon van Gideon van den Boetzelaer en Louise de Clermont d’Amboise. Geboren omstreeks 1626 en overleden 1674. Huwde Anna Juliana Ferens, dochter van Enno Ferens, heer van Alant, en Jane Henderson.
[2] Overblijfsels van geheugenis der bisonderste voorvallen, in het leven van den Heere Coenraet Droste terwyl hij gedient heeft in veld- en zeeslaagen, belegeringen en ondernemingen. Als ook mede Syn verdere bejegeningen aan en in verscheyde vreemde Hoven en Landen. Derde druk, uitgegeven vanwege de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde. E.J. Brill 1879.
[3] Dr. M.K. Elisabeth Gottschalk. Stormvloeden en rivieroverstromingen in Nederland Deel III pag. 240. Uitg. Van Gorcum & Comp. B.V. Assen 1975.
[4] Toneel der Vereenigde Nederlanden van François Halma. Onder het hoofdstuk Ameide 1725.