Gereformeerde mandementen in het Land van Vianen en Ameide in de 17de eeuw
Door P. Horden
Onderstaand artikel is eerder verschenen in de volgende nummers van De Zaaier d.d. 20-08-1971, 27-08-1971, 03-09-1971 en 10-09-1971.
Mandement (= officieel bisschoppelijk schrijven aan de gelovigen)
Bij de afbeelding: Allegorie op de Pacificatie van Gent, 1576. De Nederlandse Leeuw bewaakt de toegangshek naar de Hollandse Tuin waarin de personificaties van de zeventien provincies zitten. Spaanse soldaten met geweren en kanonnen hebben de tuin omsingeld. Rechts de legenda 1-4, op de achterzijde bedrukt met muziek. Bron: Rijksmuseum.
De schrijver P. Horden Jz werd in 1909 in Lexmond geboren, als zoon van een griendwerker. Hij begon zijn loopbaan als onderwijzer aan een lagere school en werd later leraar aan een ambachtschool in Amsterdam. Zijn hele leven is hij verknocht gebleven aan de streek waar hij zijn jeugd had doorgebracht. Hij overleed op 12 oktober 1993.
Nadat onder de grote geus Hendrik van Brederode de beelden in 1566 uit de kerken van stad en landen van Vianen en Ameide waren gehaald en de Godshuizen, ontnomen aan de katholieken, overgedragen waren aan de gereformeerden, zag de toekomst er een ogenblik voor de Roomse eredienst somber uit.
Maar dat duurde slechts tot mei 1567, want toen werden Herlaar, Ameide en Vianen op de Geuzen terugveroverd en de oude kerk hersteld.
Na de pacificatie van Gent nam de macht der gereformeerden sterk toe; pastoors werden dominees en katholieke kerken omgezet in gereformeerde bedehuizen, zodat er in het land van Vianen en Ameide geen enkele Roomse kerk over bleef.
Dat wil natuurlijk niet zeggen, dat iedereen protestant werd. De lage landen bij de “Zierik” waren gelegen in een gebied, waar ongeveer de grens tussen katholiek en protestant doorheen liep, zodat daar extra wrijvingen te verwachten waren en we vinden daaromtrent het een en ander in de oude Viaanse “pape-rassenwinkel” terug.
Eind 16de en begin 17de eeuw was de katholieke eredienst verboden en moesten dus de pastoors en paters in ’t geheim hun zielzorg uitoefenen.
Bij de aanvang van de gouden eeuw werkte te Vianen pastoor Henricus van der Steen, die bijgestaan werd door pater Van Wieringen. Deze pater werd in 1612 opgevolgd door pater Johannes Robbe, die zijn werk onder de bewoners in het land van Vianen ondersteund zag door niemand minder dan de Viaanse drossaard Grauwert van Weerdenstein.
Daar kwamen natuurlijk allerlei praatjes over, die in de herberg de “Roose”, waar toentertijd de weduwe van kastelein Steven van der Linden, genaamd Hillechien Buckers ook wel gezegd “Hillechien in de Roos”, als “weerdin” de scepter zwaaide, uitvoerig beklassineerd werden. En dat klassineren geschiedde niet alleen door Jan Boezeroen; ook de hoge personages verschenen daar in de gelagkamer.
Zo had Hillechien onlangs f 300,- geleend van de Utrechtse dame Jacomina van den Berch
ende dat alleene omme daermede te becoomen die silveren schalen ende silveren bekers ten tijde sij de heeren Dijckgrave ende heeren Heemraden tot haer huyse ten eete soude hebben.
Er moesten dus heel wat roemers wijn uitgedoofd worden, vóór die onkosten er weer uitgehaald waren en Hillechien hoorde de stamgasten graag redetwisten over Arminius en Gomarus; daar kregen ze droge kelen van. Toch dronken ze niet genoeg naar haar zin, want er stonden nog grote wijnrekeningen van haar te kraaien bij de Utrechtse wijnkopers Cornelis Lauwerman, Jacob van Medemblik en Cornelis van Sijpenesse.
Ick, Cornelis van Sijpenesse, Coopman van Rijnsche wijnen, borger t’Utrecht, verclaire bij desen ten versoucke van Jacomina van den Berch, mede binnen Utrecht woonende, voor de gerechte waerheyt, dat ick aen ende ten huyse van Hillegonda Stevens van Liendens weduwe, woonende. in de “Roose” binnen Vijanen, bevorens gelevert hebbe in distincte reysen sekere quantiteyt Rijnsche wijnen; daer van noch on betaelt staen ende mij resteren de somme van drie hondert acht ende tsestich gulden ende twaelff stuuvers; voor welcke somme sij, Jacomina van den Berch, heur op huyden tot mijn behouwe borge als principaell heeft verbonden bij seeckere acte notarieel voor Claes Verduyn, notaris publijcq binnen Utrecht…
(De “Roos” heeft bestaan tot plm. 1900; kastelein was toen ene Basch; daarna werd de naam veranderd in hotel “Hartman”.)
De schulden waren zo opgelopen, dat Hillechien haar bierschuur, die tussen de “Roos” en het huis van buurman Rijck Bosman, de Viaanse secretaris, stond, als onderpand had moeten geven, ten overstaan van de Viaanse schepenen Jan Ghijsbert Mende en Andries Matthijs van Lobbrack, om nog wijn geleverd te krijgen.
Wat baatte het haar of haar stamgasten hun gal uit zaten te spugen over het ondergrondse werk van de “paepse luyden”, die zich overal in trachtten te dringen en zelfs poogden mannen van vrouwen en vrouwen van mannen weg te lokken, omdat die “paepen” alleen maar een “houwelijck” volgens de Roomse religie geldig achtten.
Waarom greep toch heer Walraven van Brederode niet in? Zo spraken haar gasten, zoals Gijsbert Jansz. van Heycop, Gerrit Jansz. Cock, Jan Breda, Jan Smit, Aert Davits en zijn huisvrouw Aeltgen, welke Aert als lakenkoopman voor duizenden guldens “laekenen” te Londen van koopman Richart Hilton kocht en te Vianen opsloeg.
Heer Walraven en Hillechien legden het moede hoofd in 1614 voor goed neer en terzelfder tijd verscheen er een nieuwe souverein, weer een Walraven van Brederode (1614-1620) en een nieuwe pater: Petrus Maillart, die in 1616 werd opgevolgd door pater Willem van Wareghem.
Omdat de nieuwe Viaanse souverein de katholieken niets in de weg legde, droeg de bisschop ook de zielzorg voor de Hagesteinenaren aan Willem op, omdat er sinds 30 jaren geen mis meer te Hagestein was gelezen. Nu stonden de predikanten in Stad en Lande van Vianen, waaronder die van Lexmond Julius Aysonius ab Husinga, op hun kop. Die kregen hun zin pas, toen Walraven in 1620 stierf en opgevolgd werd door Johan Wolfert van Brederode, sinds de wieg opgevoed in de gereformeerde religie.
Johan pakte de zaken stevig aan. Willem van Wareghem werd op zijn last uit de Viaanse staat verbannen en 22 februari 1621 liet Johan Wolfert iets aanplakken, wat aan duidelijkheid niets te wensen overliet:
Alsoo vele personen hun stoutelijcken onderstaen te exerceeren de Roomsche religie ende hun dagelijcx in vergaderinge vandien op verscheyde plaetsen laten vinden;
oock diverse haere huysinge, wooninge, plaetsen ende erven daer toe verlenen, ongeleth noch achtnemende op soo vele ende diverse vermaninge bij ons ende onse voorsaten aen henluyden gedaen, oock ordonnantiën ende placcaten soo vande ho-mo-heeren Staten-Generael, als particuliere Provintien ende Steden daer tegens geëmaneert ende gestatueert;
Dat oock vele en sware clachten gedaen worden over de abuysen ende ongeregeltheden, die daegelijcx meer ende meer gepleecht worden int versamelen vande personen, die hun totten houwelijcken staet willen begeven ende bij den anderen in huijshoudinge bijwonen, sonder nochtans, ’t sij inder kercke bij den kerckendienaer ofte op den stadthuijse bij de magistraet behoorlijck tesamen gegeven ende de gewoonlijcke ende behoorlijcke solemniteijten daer over gebruijckt te zijn, waerdoor, in toekomende tijde groote swaricheyt staet te verwachten, soo op de echtschap van mans ende vrouwen ende haere kinderen, als op de delinghe ende successie van den boedel ende goederen vandien;
Om dan in desen naer behooren te voorsien ende alle swaricheijden dienaengaende te voorkomen soo ist, dat wij daerinne begeerende te voorsien, hebben verboden ende verbieden wel expresselijcken mits dezen d’exercitie vande voorsz. Roomsche religie, de vergaderinge totte selve ende het openen der huijsen, plaetsen ende erven voorsz. opde penen (is geen wortels, maar boeten) straffen ende breucken inde ordonnantien van de ho:mo: heeren Staten-Genraal van dato den 27e Marty 1612 begrepen.
Welcke ordonnantie wij willen in alle sijne poincten volkomelijcken achtervolcht ende naergekomen te worden. Dat oock voor geen wettelijck houwelijck ofte echtschap gehouden en sal worden, d’welcke niet inder (gereformeerde) kerkcke ofte stadthtuijse als voorsz. na.er behooren heure trouwe sullen hebben gesolemnieert.
Opdat dan niemant ignorantie hier van en hebbe te pretenderen (is opdat niemand kan beweren: ik wist het niet), belasten desen openbaerlijck in allen onsen landen van Vianen ende Ameijde (is Leksmond, Hei- en Boeicop, Meerkerk en Tienhoven) gepubliceert te werden ende onzen drossarten, officieren, justicieren ende onderdanenen t’obedieren (is te gehoorzamen) ende t’achtervolgen (is na te komen).
Gedaen op onsen huijse Batesteijn (is hofpoort te Vianen) onder onse signature ende opgedruckt cachet (is lakzegel) den 22 February 1621
J. Wolfert de Brederode.
De Roomse godsdienst werd dus door de nieuwe Viaanse souverein verboden en speciaal de drossaard en zijn officieren op het hart gedrukt dat ze te gehoorzamen hadden. Het hielp echter niet veel want al bleef officieel de Roomse statie tot 1634 onbezet de bisschop zond kort na de beëindiging van het 12-jarig bestand een geestelijke die te Vianen geboren en getogen was en daar dus goed de weg wist. Hij noemde zich Willebrordus van Vianen en behoorde tot de capucijner orde.
De predikanten hielden hem terdege in de gaten want die waren nu absoluut zuiver in de leer. Daar had in de overgangstijd, zo tussen 1570 en 1600 wel eens wat aan gemankeerd, want dan kwam het soms voor dat een predikant een soort kruising was tussen een predikant en een pastoor. Een pracht voorbeeld daarvan was eind 16e eeuw de eerste Lexmondse predikant Jacobus Engelberti.
Jarenlang werd er door de classis Gorkum tegen hem geageerd:
1581.
De classe van Gorcum heeft aangegeven van eenen priester staende in Lexmont onder Vianen over denwelcken d’ Excellentie syne apostolie heeft gegeven, dat hij in sijnen dienst niet blijven en soude dan met voorgaende examen (Synode R’dam 1581)
Jacobus weigerde examen te doen en daar inmiddels d’Excellentie (dat was korte tijd Willem de Zwijger) weer uit Vianen was verdwenen kon Jacobus rustig doorgaan. Er werd over hem geschreven naar de Viaanse drossaard D. Arnoldus Roogenbosch.
1589
…ende sal inde supplicatie (gericht tot Jonkvrouw Brederode tot Batenborch tot Vianen) mede geroert worden de saecke van de predicant van Lexmont, die noch des pausdoms toegedaen soude sijn (Synode Gouda 1589).
Men noemde hem hier weer “predicant” doch in:
1590
Alsoo Jacobus Engelberti paep tot Lexmont tot nochtoe gantsch opstinaet tegen de classe van Gorcum hem ghedragen heeft, so sal de classis daervan indachtigh maecken de ghedeputeerde des Synodi om ter ghelegener tijdt teghen hem voorder te aerbeyden. (Synode Dordt 1590).
1591
Jacobus Engelberti is hem tot Lexmonde houdende in den dienst der Kercke sonder voorgaende examinatie ende teghen ordre der Kercke ende vermaninge des classis van Gorcum; ende beschreven sijnde totten Synodium verleden jare te Dordrecht ende nu wederom tot dese vergaderinge en is niet gekomen. Is daerom geresolveert dat de classe voorsz. hem noch eens sal vermaenen ende aen de gedeputeerde des synodi sonder in gebreke te blijven, verschijnen. (Synode Den Haag 1591).
Engelberti verscheen niet en het schrijven hierover aan de Staten richtte niets uit, want de souvereine staat Vianen had met de Staten niets uit te staan:
1592
Jacobus Engelberti, priester tot Lexmonde, is bevonden oock alsnoch te persisteren inden dienste der Kercken aldaer, tegen ordre der Kercke ende ordonnantiën van haer Eedelen sonder examen, sonder hem tot sijne classe te begeven ende vande classe van Gorinchem, daeronder hij ressorteeren soude vermaent sijnde tot verscheyden reysen, beclaeght hij hem, waerom dat men meer op hem zie dan op diversche dienaeren int Sticht van Utrecht, derwijle hij doch inder leere metten dienaeren sijns classis eens zij;
maer en was heyervan den classe niet gebleken dan veeleer het tegendeel; dat oock een andere maniere int bedienen des Avontmaels des Heeren, dan bij den kercken gebruyckelijck is was onderhoudende.
Is daeromme geresolveert alsoo dese zake met hem nu vele jaeren geduert heeft, sonder dat bij hem beterschap gevolght is, dat men Mijnheere van Brederode (Walraven 1590-1614) hiervan sal schrijven, ende dat de gedeputeerde des synodi zijn Genade sullen aenspreken met de gedeputeerde des classis van Gorinchem, ist moegelijck om in dese saeke tot enicheyt ende stichtinge sijnder Genade authoriteyt, ofte oock bij mijnheeren Staten ist nodich aen te houden, hierinne geremediert te worden. (Synode Leiden 1592).
Walraven meende, dat geen sterveling buiten de Viaanse souvereiniteit uit te maken had of een predikant al dan niet afgedankt moest worden.
1593
De synode sal oock schrijven aen den Heere van Brederode dat door sijner Edeles bevel ende authoriteyt Jacobus Engelberti, paep tot Lexmonde geweert moge werden; ende sal de classe van Gorchum op het schrijven des synode bij den voorsz. Heere aanhouden, totdat het versoeck des synode geëffectueert sal syn. (Synode Den Briel 1593).
Walraven reageerde er niet op en uit het volgende blijkt hoe taai de dominees volhielden om zich te bemoeien met zijn souvereine rechten:
1594
In de saecke Jacobi Engelberti tot Lexmonde, al·soo hij als paucelijcke pape (de gereformeerden verzonnen steeds andere namen voor Jacob) hem niet en begeeft tot den classe van Gorchum, daeronder hij sorteren soude, ende hem vervoordert des kerckendiensts sonder alvooren wettelijck geëxamineert ende toegelaten te sijn ende dat men seggen wil dat hij int hymelijck noch pauselijcke ceremoniën ende dienste gebruycke, soo sal als noch van wegen des synodi aen den edelen Heere van Brederode geschreven worden… (Synode Rotterdam 1594).
Het hielp weer niets. Volgende brief:
1595
Jacobus Engelberti tot Lexmonde, alsoo hij ondert decxsel van het evangelium te prediken noch pauselijcke ceremoniën gebruyct ende sommige predicanten die hem kennen, oordeelen, dat hij totten dienst onbequaem is (dat was een nieuw smoesje) soo is bij de vergaderinge goetgevonden, alsoo hij selfs behoore onderwesen te werden, ende oversulcx andere te leeren onbequaem is, ende bovendeijn, oft hij al bequaem waere om te leeren dat hij oock podagricus ende impotent is (weer een nieuw verzinsel, podagricus betekent lijden aan jicht) ende alsoo die kercke nyet bequaemelijck bedienen en can dat men daerom eenighe totten classe van Gorinchem deputere aen mijnheere van Brederode om zijnen Edele het advijs van den synode te verclaeren ende daerby te versoecken dat middelen mochten bedacht werden om den oude man te helpen aen een competent onderhoudt (ach, dat was nou toch weer aardig van ze) alsoo sij nyet en vinden dat hij die kercke soude bedienen om oorsaecken als boven. Ende soo sijn Genade daertoe nyet soude connen verstaen, dat men dan sal genootsaect sijn tselve aen mijnheeren Staten te versoecken. (Synode Gorcum 1595).
Dat van de Staten hadden ze er niet bij moeten zeggen want daardoor vertikte Walraven het zeker. Hij zat ieder jaar op Batestein met spanning op de volgende brief te wachten als er weer synode geweest was. Ze gingen er nu een beroemde persoon in mengen:
1596
De gedeputeerde des synode sullen de heere advocaat Barnevelt bidden ’t beste te willen doen by syn genade van Brederoede, opdat de paep van Lexmonde geroert int 12e artyckel mach geweert worden ende bij gebreecke van beteringe sullen daerinne bij de heeren Staten van Hollandt aenhouden ende oock sien, ist mogelyck, eenige alimentatie voor denselven vermidts sijn ouderdom te vercrijgen. (Synode Gouda 1596).
1598
Is oock den synode aenghediendt gheworden van den pape tot Lexmonde dat hij in sijn predicken ende doopen soo in de kercke als oock in particuliere huysen voortgaet ende den schoolmeester tot Lexmonde gheweert hebbe omdat hij de schoolkinderen de psalmen leerde singhen, waerop de ghedeputeerde de synodi belast syn den heere van Breederoede aen te spreecken, ten eynde hem synen onwettighen dienst verboden ende een vroom dienaer des woorts in syn plaetse ghesteldt worde. (Synode Dordt 1598).
1599
De heere van Breederoede aengesproken synde van Jacobi Enghelberti paep tot Lexmonde, heeft belooft ’t beste te doen ende sal de classe van Gorckum vernemen naer het tractement van den voorsz. paep om te sien oft niet daeraf wat soude moghen getrocken werden, ofte datter anders eenich middel mocht gevonden werden tot onderhoudt des dients aldaer twelck de voorsz. Classe dem ghedeputeerden des synodi sal overschrijven ten eynde deselve ghedeputeerde daerop moghen aenhouden bij den voornoemden heere van Breederoede, dat de kercke van Lexmonde ten minsten bij combinatie met de suyvere leere des H. Evangelie bedient moghe werden. (Synode Den Haag 1599).
1600
Den paep te Lexmonde aengaende om wiens willen den heere van Brederode aengesproken was is gheresolveert eens voor al, dat de classe van Gorchum daerinne doe wat sy kan, sorghe draghende den standt der kercke te Lexmonde te rechte te brenghen ende te vorderen nae vermoghen. (Synode Leiden 1600).
Daarna leest men in de synodale verslagen niets meer over priester paep predikant Jacobus en schijnt hij tussen 1600 en 1609 van het Lexmondse toneel verdwenen te zijn. In 1609 kwam Julius Aysonius ab Husinga van Zijderveld te Lexmond de kerk dienen (tot 1659).
De predikanten kregen steun van de Staten-Generaal want 26 febr. 1622 werd er door dit bestuursorgaan een streng plakkaat uitgevaardigd tegen de katholieken. Er staat o.a. in:
Daer allerlei geestelijcken sich onderstaan in de Landen te koomen in de steden ende ten platten Landen, omme de goede ingesetenen met haere valsche leringe tot afgoderije ende een afkeer van haere wettige overheyt tebrengen ende tot moorderije van prince ende potentaten ende alderhande verraderije tegen deselve te instrueren, omme daer mede over dese Landen te vorderen de tyrannie ende absolute heerschappie van den Koninck van Spaenjen ende syne adherente in ’t wereltlijcke ende van den Paus van Roomen ende sijne anhanck int kerckelijke …. enz. enz ….
werden alle katholieke uitingen, vergaderingen, scholen, zenden van kinderen naar hun scholen over de grens, collectes enz. enz. streng verboden en sommige overtredingen konden met de dood gestraft worden.
Willibrordus van Vianen werkte dus onder zeer moeilijke omstandigheden en ten slotte kreeg hij zo’n tegenzin in de zielzorg voor zijn volgelingen dat hij zich in een klooster terugtrok.
Omstreeks 1634 werd zijn werk overgenomen door een eveneens in Vianen geboren geestelijke, Willem van der Pijl.
Hij behoorde tot een geslacht dat enige eeuwen in het Land van Vianen grootgrondbezitters, schouten, sekretarissen een rentmeester en een ambachtsheer heeft voortgebracht. De oudste grafsteen die tijdens restauratiewerkzaamheden aan de Lexmondse kerk werd teruggevonden in dit eeuwenoude bedehuis, bleek er een te zijn van deze familie. Er staat op·
Hier leit begraven Jan Heinricsz. Pijl
Sterf Ao. 1570 Den 10 January
Bydt voer die Sielle.
De steen van (vermoedelijk) zijn dochter lag er naast. Er staat op:
Hier lijt begraven Hillichen Jan Pijls
huysvrouwe van Gerrit Cornelisz. Prins
schout van Laeckervelt
is in den Heer gerust den 2e May Anno 1618
Ook de steen van Prins is te voorschijn gekomen.
Er staat op:
Hier leyt begraven Gerrit Cornelissen Prins
in syn leven schout tot Laeckervelt
sterf den 6 December Anno 1622
Het schijnt dat het geheime werk van Willem van der Pijl bijgestaan door ’n religieuse vrouwelijke groep het aanschijn heeft gegeven aan een plakkaat dat de Viaanse souverein, Johan Wolfert van Brederode 17 maart 1640 overal in zijn gebied aan liet plakken. Het was gericht tegen de “Jesuiten, Papen ende andere Roomsche Religieusen, mitsgaders de Cloppen.”
Hier volgt het beroemde Viaanse plakkaat:
Hans Wolfert van Brederode, Vrijheer van Vyanen, Ameyde, Lexmond, Hei en Boeicoop, Meerkerk en Tienhoven etc. doen te weten:
Dat wij tot voorcominghe van de licentie van eenighe Roomsgezinde geestelijcke en andere Pausgesinde in onse stede ende Landen van Vyanen nietteghenstaende onse voorighe Placcaten ende Ordonnantien ghenootdruckt worden te ordonneren ende statueren als volcht:
1.
Eerstelijck dat geen Jesuiten, Papen Monicken of andere Roomsche Religieusen van wat ordre de selve souden mogen wesen in onse stede ende Landen van Vyanen en sullen mogen comen noch verblijven, sonder haerluyder namen voor Sonnenonderganck aen onsen Hooft-Officier ende in sijn absentie aen desselfs substituyt aengegeven ende bekent gemaeckt te hebben, op poene van daervan in gebreecke blijvende te sullen worden gehouden van goeden prijse ende rantsonnabel (d.w.z. ze werden vastgezet en slechts tegen een hoge losprijs vrijgelaten).
2.
Dat ook niemand sodanige Roomsche Religieusen en sal mogen huysen, hoven ofte herbergen sonder deselver Naem aen te gheven als voorens, op poene van 150 guldens ’t elckens te verbeuren.
3.
Ende alsoo eenighe Vrouw personen, die men Cloppen noemt haer onderstaen in onse Stede ende Landen ‘t samen woninge te maecken, ende der selver ghetal daghelijckx accreseert (toeneemt) ende toeneemt ende deselve personen·de ghemeene ruste ende particuliere familiën seer schadelijck sijn so ordonneren wij, dat alle onghehoude Vrouw-personen, die men Cloppen noemt ende in onse Stadt ende Landen van Vyanen ‘t sedert den Jare 1636 sijn comen wonen, binnen den tijt van één maent nae de publicatie deses onse voorsz. Stede ende Landen sullen hebben te ruymen ende te verlaten. (dit zullen we voortaan in de Viaanse geschiedenis noemen: Exodus van de Cloppen, april 1640).
Op poene van voor de eerste daer aen volgende maent te verbeuren 50 guldens, voor de tweede maent 100 guldens, ende voor de derde maent ghelijcke 100 guldens ende daertoe noch arbitralijck te worden ghecorrigeert.
4.
Ende belanghende de Cloppen die voor den Jare 1636 in onse voorsz. Stede ende Landen hebben ghewoont bevelen de selve hare namen ende woonplaetse aen onsen Hooft-Officier binnen een maent naer de publicatie deses, op poene als voorens bekent te maecken omme op der selver comportement gelet ende op haere admissie bij ons gedisponeert te worden.
5.
Interdicerende (verbiedende) alle andere onghehoude vrouwpersonen, Cloppen sijnde in on.se voorsz. Stede ofte Landen te comen sonder ons speciaal consent (toestemming) ofte sonder hare name als voorens bekent te macken op poene van 150 guldens.
6.
Verbiedende insgelijcje deselve Cloppen ende allen anderen eenige scholen te houden op poene van 100 gulden , ofte yemant inde Roomsche Religie te catechiseren ofte leeren, op ghelijcke poene.
7.
Verbiedende insgelijckx deselve Cloppen ende allen ieghelijck van wat conditie ofte qualiteyt de selve souden moghen wesen van buyten comende in onse Stede ofte Landen van Vyanen, eenige conventiculen ofte t’ samen comsten tot exercitie van de Roomsche Religie te maecken ofte te frequenteren (bezoeken) op poene van daer over in conformité van de placcaten der H.M. Heeren St. Generaal van den Jare 1612 ende 1622 te worden gemulcteert ende ghestraft.
8.
Ordonnerende te dien fine allen den genen in wiens huyse schuere ofte plaetsen sodanige bijeencomsten worden ghehouden, ter begeerte van den Drossaert ofte desselfs Substituyt datelijck alle deuren, kasten, kisten ende suspecte plaetsen te openen, ofte sullen anders deselve bij haerluyden worden opengeslagen ende geopent, ende sullen niettemin de voorsz. eyghenaers ofte huerders ghehouden sijn de personen die sij kennen ende deselve vergaderinghe hebben gheassisteert (bijgewoond) te nomineeren (opnoemen) ende bij weygheringhe van onder eede gevraecht sijnde sulcx te doen, verbeuren 50 guldens.\
9.
Ende sal onsen Drossaert desselfs Sutst, ende Dienaers de verstooringhe of bekeuringhe doende op haere aenteykeninghe ende relatie van de personen in deselve vergaderinge gevonden gheloof werden gegeven.
10
Verbiedende mede eenige Cruyssen, wassche ofte andere kaersen te stellen, om, op, bij besyden ofte omtrent de lijcken ofte dootkisten op poene van 50 guldens t’elckens te verbeuren.
11.
Blijvende voorts in vigeur (van kracht) alle placcate bij onse voorsaten ende ons teghens de Pauselijke superstitien (bijgelovigheden) doen emaneren (bekend maken) die wij bij desen houden voor gerenoveert (vernieuwd). Ende opdat niemandt van ‘t ghene voorsz. is ignorantie en praetendere (beweren dat men ‘t niet weet) soo ordonneren wij dat dese binnen onse Heerlijckheden van Vyanen ende Ameyde, ter plaetsen daermen ghewoon is publicatie te doen, sal worden ghepubliceert.
Actum in Vianen den 17 Martij 1640
J. W. de Brederode.
Deze, voor de katholieken zwaar op de maag liggende verordening heeft hun werk zeer bemoeilijkt doch niet onmogelijk gemaakt, want als men ondergronds moet werken is men zeer vindingrijk.
Tijdens Willem van der Pijl schijnen er geen deuren en kasten opengeslagen te zijn en Willem stierf 25 oktober 1652. Zijn opvolger, Adrianus Bouvaeus kon zijn herderlijk ambt, voorzover hij de beperkende bepalingen in acht nam onder zijn geloofsgenoten vrij uitoefenen en zijn kerkje vergroten. (Waar stond dit kerkje?). Een der Viaanse notabelen steunde hem hierbij. Dat was de dijkgraaf Quintinus van der Noot een telg uit een Viaans grootgrondbezittersgeslacht waarvan in de Lexmondse kerk nog een herinnering bewaard wordt in de vorm van een zeer grote grafzerk waarop staat:
Hier leyt begraven Jo. (is Jonker) Abraham van der Noot. In den Heer gerust den 8 Mays Ao 1616.
Op het midden van de steen staat een groot familiewapen en langs de randen namen en wapens van voorouders van Abraham waarvan nog leesbaar zijn de namen: Pipenroy, Lamerus, Brakel, Nispen, De Wael, Van Kronesteyn en Raephorst.
Uit erkentelijkheid schonk Bouvaeus eens een schilderstukje aan Quintinus en dit werd door de predikanten als een daad van omkoperij beschouwd waarover ze klaagden bij ’t Viaanse Hof (Batestein).
Bouvaeus moest enige maanden de stad uit en werd bij zijn terugkomst ongemoeid gelaten. Hij stierf 23 juli 1662.
Onder de processtukken van de Kamer van Justitie ‘s lands Vianen en Ameide c.a. vinden we tot het eind van de 17e eeuw geen bewijzen van bestraffing van katholieke akties. Zeer waarschijnlijk zal Richardus van Velzen de volgende pastoor geweest zijn. Hij heeft vele jaren gewerkt en stierf er 22 sept. 1692.
Als hulp kreeg hij in 1678 Engelbertus Bernaerts, een pater die wegens moeilijkheden enige maanden de stad uit moest, doch na terugkomst ongemoeid voortwerkte tot zijn dood op 18 mei 1693.
Richardus werd opgevolgd door pastoor Andreas van der Schuur die echter al gauw wegens lichaamszwakte hulp kreeg omdat hij niet in staat was het platteland, dus Heicop, Lexmond, Meerkerk at te lopen. Hij stond vrijwillig zijn pastorie af aan Everardus van Dal.
Tegelijkertijd kwam als opvolger van pater Engelbertus een jezuiet: Jacobus Dolius (1693). Dit was de laatste jezuïet te Vianen. Over de werkzaamheden van Everardus van Dal vinden we enige bijzonderheden in bovengenoemd justitiearchief. Hij had te Heicop ten huize van boer Dirck Jansen en zijn zoon Jan Dircksen (hun achternaam werd niet vermeld, wie zoekt die eens voor me op in het Heicopse doopboek?) voor:
een vergaderinge van eenige persoonen, soo inwoonders van den Dorpe van Heycoop, als vreemde uyt de omliggende landen van Leerdam, Cuylenburch, eenige dienst, catichesatie, vermaninge ofte eenige andere oeffeninge van de Roomsche Religie gedaen ende gehouden.
Dat was in het streng gereformeerde Heicop niet onopgemerkt gebleven en er was voor gezorgd dat de Kamer van Justitie het te weten kwam.
Mr. Johan van Muyden kreeg de zaak in handen en binnen 2 x 24 uur moesten Dirck en zijn zoon te Vianen verschijnen anders zouden ze gegijzeld worden. Zoon Jan vond dat zijn vader maar thuis moest blijven want hij zou dat zaakje wel alleen opknappen.
Hij werd verhoord volgens de art. van het placcaat van Hans W. van Brederode van 1640 (vernieuwd 24 dec. 1652 en ook in de jaren 1662 en 1663) en Jan antwoordde tot en met het 7e art. maar op de vragen naar aanleiding van de volgende art. weigerde hij antwoord te geven als hem daar geen copie van gegeven werd.
Hierop stagneerde het verhoor want daarover moest mr. Van Muyden overleg plegen met de drossaard. Jan ging naar huis en kort daarop 9 sept. 1700 werd hem:
bij requueste medegedeeld dat ze volgens placcaat verplicht waren onder ede verklaringen af te leggen en dat ‘t gerecht noch naer stijl en practijcque noch naer redenen verplicht waren copie van ‘t verhoor te geven,
waarna hem gelast werd 11 sept. weer te Vianen te verschijnen.
Als een katholiek voor de Kamer van Justitie een eed af moest leggen hadden de gereformeerde raden van justitie nog een extra eed voor hem in het vaatje en wel:
Formulier aengaende de Roomsen voor het doen van den Eed op haere verklaerige voor te leesen: Dat gij attestant het gunt de voorgelese verklaering behelst, nae de waerheid en Uw regte weetenschap hebt opgegeeven sonder eenige uytvlugt, dubbelsinnigheyd of bedriegelijk agterhouden hoedanig deselve ook soude konnen of mogen sijn en dat buyten eenige dispensatie (vrijstelling) aan U al reeds ten dien eynde bij den Paus of ander geestelijk of gesag sustineerend (uitoefenend) persoon verleend, of bij deselve na deesen nog aen U te vergunnen, of sonder te denken, dat U bereids is of kan quyt gescholden worden voor God of de weereld, eenig deel van Uwe verklaering:
niet teegenstaende de Paus of eenige andere persoonen sig souden aenmaetigen U daer van te dispenseeren en deselve Uwen Eed in desen te vernietigen of verklaeren dat deselve ware kragteloos, nul en van geender waerde van den beginne af aen.
Jan verscheen 11 sept. doch ze kregen niets uit hem, hoewel zijn vader intussen had toegegeven dat er een vriend van hem uit Zijderveld bij de preek tegenwoordig was geweest.
Uit het zeer uitvoerig juridisch betoog krijgt men de indruk dat de Viaanse juristen met tegenzin tot straffen overgingen. Everardus mocht wel te Vianen wonen, maar geen dienst doen; en al mocht hij dat te Vianen doen, te Heicop waren maar 5 á 6 personen van de Roomse religie
en alwaer sedert die reformatie in dese landen noyt eenige vergaderinge van de Roomsche religie sijn gehouden, veel min dat soo een priester vergaderinge ofte conventiculen aldaer souden moge maecken met persoonen woonende buyten ‘t Land van Vianen of gefrequenteert mochte worden van uytheemse persoonen…
die fel tegen de Roomsen waren veroordeeld tot f 50.- boete elk.
Everardus van Dal werkte rustig als Viaanse pastoor voort en stierf aldaar op 3 december 1712.
Zijn opvolger was Timetheus Hettema. In de 18e eeuw sukkelden de katholieken voort. Hun pastoor Hermes van Doorn werd 5 febr. 1731 uit Vianen verbannen. Om hun eredienst te verrichten moesten ze een hoog bedrag aan de drossaard betalen doch in de patriotten- en franse tijd kwam er aan hun lijden een einde en in 1807 konden ze in de West-Achterstraat een nieuwe kerk bouwen die evenals de kerk, die na de pacificatie van Gent van hen afgenomen was, gewijd werd aan Maria ten Hemelopneming.
P. Horden